buiten beschouwing en bepaal ik mij tot den nu nog bestaanden
Raad van Defensie, welke in 1908 onder het kabinet-Heemskerk
het levenslicht zag.
De invoering van den persoonlijken dienstplicht, de kort daarop
gevolgde militiewetten, de uitbreiding van het leger, de gedurende
den Zuid-Afrikaanschen oorlog ontstane „Allen Weerbaar-bewe
ging, dit alles had de belangstelling van de volksvertegenwoordi
ging in de weermacht in hooge mate doen toenemen. De scherpe
kritiek, welke de „Militaire Gids" op de legertoestanden uitoefende,
vond spoedig weerklank in de Tweede Kamer, vooral toen de voor
naamste medewerker van dat periodiek, de toenmalige Kapitein
Thomson, in 1914 in Albanië gesneuveld, kamerlid weid. Er ont
stond in vele kringen groote onzekerheid, of de aanzienlijke oorlogs
uitgaven wel goed besteed werden, een onzekerheid, welke tot
uiting kwam o. a. in een motie voorgesteld door den sedert over
leden Heer Talma, waarin een onderzoek door een staatscommissie
dringend noodig genoemd werd tot herstel van het vertrouwen
van het volk in 's Lands weerbaarheid en tot bevestiging der over
tuiging omtrent de noodzakelijkheid van de geldelijke en persoonlijke
lasten voor de verdediging op het volk gelegd. De voorsteller trok
echter de motie in, nog voordat zij in behandeling was gekomen,
en wel op den 18den Dec. 1907. In hoeverre deze intrekking ver
band hield met het bijna gelijktijdige verwerpen van de oorlogs-
begrooting voor 1908, als gevolg waarvan het kabinet-DE Meester
aftrad, laat ik buiten beschouwing, ik wijs er alleen op, dat ook
in het Voorloopig Verslag over de oorlogsbegrooting voor 1908 om
een staatscommissie werd gevraagd met hetzelfde doel als in de
motie-TALMA.
Evenwel gaven, blijkens dat Voorlopig Verslag, andere leden de
voorkeur aan een parlementaire commissie van enquête.
Er waren ook verschillende andere leden van oordeel, dat de in
in het leger heerschende malaise het gevolg is van onzekerheid
omtrent de beginselen, welke bij onze legerorganisatie voorzitten.
Vandaar, dat zij vroegen om een staatscommissie, die het vraagstuk
onzer legerinrichting op grondige wijze zoude hebben te onder
zoeken en de beginselen te ontwerpen, waarnaar ons leger zou
worden gevormd, ingericht en ontwikkeld. Zij wezen erop, dat ver
schillende militaire stelsels, althans hun geschiktheid voor Neder
land, niet genoegzaam bekend zijn, zoodat op dit stuk meer ver
deeldheid heerschte dan bij goede kennis van zaken het geval
zoude zijn, dat opvolgende ministers in verschillende richting stuur-
494