die blijkbaar het advies van den Raad van Defensie niet onder de korenmaat wilden houden, maar aan de Kamers voorgelegd. Evenals de Heer Heemskerk was hij van oordeel, dat de defensie in de eerste en voornaamste plaatst een technische quaestie is: volgens hem is het niet de vraag, of het volk tevreden is met de verdediging, maar de verdediging moet zich naar haar eigen be hoeften regelen en het volk moet zich daarnaar schikken. De Minister van Oorlog was in zijn bestrijding niet bijzonder sterk. Zijn tegenargument in de memorie van antwoord, dat de Regeering geen gebrek had aan adviseurs en dat het dus geen zin zou hebben nog een afzonderlijk adviseerend lichaam te scheppen, waarin uit den aard der zaak die adviseurs met of zonder burgers zouden zitting nemen, verzwakte hij door te gewagen van de mo gelijkheid, dat een minister zou weigeren de adviezen van zijn ad viseurs aan de Kamer over te leggen. Maar om die adviezen was het den voorstanders van een Raad van Defensie juist te doen! Ten slotte verklaarde de Minister zich niet tegen de instelling van een Raad van Defensie te zullen verzetten, indien zou blijken, dat de Kamer hem verlangde. Generaal Eland waarschuwde hem echter de zaak goed te overdenken. In zijn repliek betoogde de Heer van Karnebeek nog, dat men door een Raad van Defensie zou krijgen een element van continuï teit en stabiliteit in het legerbeheer. De heer Lohman voer in het zelfde schuitje; hoewel nog niet precies kunnende omschrijven, hoe de Raad van Defensie moet zijn, stond het bij hem vast, dat het college zoowel de Kamer als de Regeering licht over de oplossing van militaire vraagstukken te verschaffen had; hij zeide verder: „Het is mij er- „om te doen, dat er een college kome, dat voortdurend die quaesties behandelt, en ons op de hoogte houdt van wat wij moeten „weten voor de verdediging van het land en welke de beste metho- „den van verdediging zijn. Om een voorbeeld te noemen: hoe moet „de kustverdediging in verband met onze marine zijn ingericht? „De eene Minister van Marine zegt precies het omgekeerde van „den anderen, en wij worden wel elk jaar met geleerde betoogen „verrijkt, maar die kan geen enkel Kamerlid onthouden. Zoolang ik „Kamerlid ben, heb ik wel om de drie of vier jaar een nieuw denk beeld op dit gebied gehoord. Wanneer wij daarentegen hebben „een college, dat ons eenigszins inlicht omtrent hetgeen wij weten „moeten, een college, dat voortdurend van raad en advies moet 1) D.w.z. quaesties betreffende de landsverdediging. P. 498

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 48