De memorie van antwoord trachtte de bezwaren van de tegen
standers te weerleggen, o a. door een uitreksel te geven uit de rede
voering, waarmede de Minister van Binnenlandsche Zaken op 18
Mei den Raad van Defensie geïnstalleerd had. Uit dit uitreksel blijkt,
dat de Regeering van den raad hoopte te verkrijgen deskundig on
derzoek der militaire aangelegenheden en behandeling van die aan
gelegenheden als een nationale zaak met onttrekking daarvan zoo
veel doenlijk aan den politieken strijd. Deskundig onderzoek ver
wachtte de Regeering niet alleen van de militaire, doch ook van
de niet-militaire leden van den raad. Immers, het militaire vraagstuk
hangt samen met het nationale leven; de dienstplicht grijpt in
het burgerlijk bestaan; veelvuldige ambtelijke aanraking tusschen
militaire en civiele autoriteiten, vragen van recht, van administratie
doen zich voor; op de financiën moet worden gelet, van inzicht
in regeeringszaken dient partij getrokken te worden, al deze onder
werpen rekende de Regeering tot het veld van een deskundig on
derzoek, waartoe zij de door haar benoemde burgerleden in alle
opzichten bevoegd achtte. Het tweede door den Minister beoogde
doel zou bereikt worden door de geestelijke kracht, die in deugdelijke
adviezen van den raad gelegen is.
Hoe men overigens de politiek buiten de defensie wil houden,
is mij nog niet duidelijk. De Heer van Karnebeek betoogde later
nog in de vergadering van 30 Juni, dat de belangen van's Lands de
fensie zooveel mogelijk onttrokken moeten worden niet aan den
invloed der Volksvertegenwoordiging, maar aan den politieken
strijd, d.w.z. zij mogen niet gebruikt worden als strijdmiddel in den
partijstrijd; hoe echter het een met het ander gepaard gaan kan,
is mij een raadsel. Een leger, waarvan de vorming op een stelsel van
dienstplicht berust, grijpt zoo diep in het volksleven in de Regee
ring zelve erkende dit dat het niet buiten den politieken strijd blijven
kan. De Heer Marchant beweerde in de vergadering van 1 Juli m.i.
zeer terecht, dat het militaire vraagstuk in den politieken strijd leeft,
dat het een zeer belangrijk onderdeel der sociale wetgeving vormt.
Inderdaad is de minister van oorlog lid van het kabinet, dat zijn
ontstaan aan een zekere politieke constellatie te danken heeft, en
hij moet dus bij de leiding van zijn departement politieke overwe
gingen wel degelijk in aanmerking nemen. Alzoo in de eerste plaats
staatsman zijnde, zal hij meermalen de zuiver militair-technische
eischen moeten doen wijken voor de politieke, en het is dan ook
algemeen bekend, dat de regeling der defensie zeer geleden heeft
en nog lijdt onder de politiek. Nu is het begrijpelijk, dat zij, wien
503