eischen voldoen, zonder echter fossiel eenzijdig te zijn. Of
nu, met uitsluiting van hooge, militaire autoriteiten, ervaren on
derofficieren in den raad behooren, zooals de Heer Ter Laan den
26sten Juni betoogde, is een andere vraag. Onderofficieren kunnen
practische adviezen geven over zaken den inwendigen dienst rakende,
doch niemand zal in ernst staande houden, dat zij de aangewezen
personen zijn om adviezen van militair-wetenschappelijken aard uit
te brengen. De Heer Ter Laan verwachtte, dat „die hooge. mili
taire heeren" zich alleen zullen afvragen, wat het leger noodig
heeft; hoe ijveriger zij zijn en en hoe beter zij hun werk kennen, hoe
grooter hun eischen zullen zijn. De Heer Ter Laan vergat echter,
dat de Raad van Defensie niets te eischen, maar alleen te adviseeren
heeft; indien het volgen van die adviezen te duur zou uitkomen,
behoeft de Kamer zich aan die adviezen niet te storen. Ook meen
de de Heer ter Laan, dat die hooge, militaire heeren den troep en
hun vak wel kennen, maar niet genoeg de maatschappij. Het staat
alweer aan de Kamer, die toch wel de maatschappij kent, om hier
de noodige correctie aan te brengen, nadat zij eerst kennis met een
militair-wetenschappelijke oplossing van het vraagstuk gemaakt heeft.
Verder beweerde de Heer Ter Laan, dat door den Raad van
de Defensie zaken onttrokken zullen worden aan de vrije beoordeeling
van het volk. Echter blijkt uit het Kon. Besluit, waarbij de raad is
ingesteld, heel duidelijk, dat de toelichting van een militair wetsont
werp vergezeld wordt door het desbetreffende advies van den Raad van
Defensie, zoodat geen sprake is van onttrekking aan de beoordeeling
van het publiek; evenmin kan door den Raad van Defensie zoo iets ge
beuren met algemeene maatregelen van bestuur en Kon. Besluiten. De
bewering van den Heer Ter Laan was dus weer een phrase als zoo
veel andere, welke de partijgenooten van den spreker met voorliefde
aanwenden om indruk op de groote massa te maken. Wel hadden
de Heeren Heemskerk en de Savornin Lohman vroeger betoogd,
dat de defensie buiten de politiek blijven moest, maar dit is hoogstens
een verzachtende omstandigheid van weinig waarde, een nauwge
zette bestudeering van het betrekkelijke Kon. Besluit had de Heer
Ter Laan klaarblijkelijk niet gemaakt.
Ook andere sprekers bleken de beteekenis van den Raad van
Defensie niet op haar juiste waarde te schatten. De Heer Patijn
noemde hem een raad van defensie van het leger tegen de Volks
vertegenwoordiging, een hatelijkheid, welke de spreker eigenlijk niet
motiveerde, doch welke ertoe leidt om aan te nemen, dat hij van
505
I. M. T. 32, 1920.