bevelen, de zaak ziet er anders uit, wanneer hij moet dienen om te voorzien „in een contact tusschen het militair organisme en het algemeene staatswezen", zooals het afdeelingsverslag in zake het voorontwerp tot invoering van dienstplicht onder de inheemsche bevolking aanbevolen heeft. Ook gedurende de gedachtenwisseling over een Raad van Defensie in de Tweede Kamer werd het houden van verbinding tusschen militaire deskundigen en de burgermaatschappij ter sprake gebracht. Ik herinner o.a aan de meening van den Heer Ter Laan, dat de „hooge militaire heeren" de maatschappij niet genoeg kennen, en aan den wensch van den Heer Lohman, dat ook burgers in den Raad van Defense zouden zitting nemen, aan welken wensch de Regeering gehoor gaf door de benoeming van vier niet-militaire leden. In het voorgaande heb ik mijn meening daarover uiteengezet in een volkomen parlementair geregeerd land als Nederland is het ondenkbaar, dat de zaak der landsverdediging buiten de politiek blijft en daarmede is onvereenigbaar een afgezonderde plaats van het militaire organisme in het geheele staatswezenjuist om in deze richting schadelijke overdrijving te voorkomen, wenschten velen een advies van militare deskundigen en naar mijn meening wordt het gezag, dat aan zoo'n advies toegekend kan worden, geschaad, indien ook niet-deskundigen eraan medegewerkt hebben. Nu draagt de Regeering in Indië het zij ten overvloede nog eens herhaald een geheel ander karakter dan die in Nederland: terwijl in Nederland kans bestaat, dat de Regeering bij het beramen van militaire maatregelen te veel rekening houdt met politieke factoren, is hier het tegenovergestelde mogelijk. In zoo'n geval kan de Volks raad, waar de politieke stroomingen in den lande tot uiting komen, zich doen gelden, maar daarbij heeft hij deskundige voorlichting noodig om niet in schadelijke overdrijving te vervallen. En de kans hierop is bij onze toestanden niet gering. Toen het Indische Eeger nog uitsluitend uit vrijwillig-dienenden bestond, nam het een vrij wel afgezonderde plaats in de Indische maatschappij inhet gevolg was, dat het groote publiek zich niet met legerzaken bemoeide, tenzij een sensationeel courantenbericht, dat niet eens gegrond behoefde te zijn, voor korten tijd de belang stelling gaande hield. Maar zoo zou het niet blijven. In Mei 1913 deed de Volksraad zijn intrede in het Indische staatswezen en in Juli d.a.v. kwam de eerste lichting van de Europeesche militie onder de wapens. De gevaren, welke de wereldoorlog voor Indië hebben kon, de militie-voorstellen van 1915 e.d. hadden bovendien reeds 5C9

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 59