te verbloeden, lang vóórdat de stormafstand is bereikt. Tenzij het
terrein dien bijzonder begunstigt, zal dus iedere aanval tegen in
stelling liggende infanterie—hetzij die aanval een plaatselijke beslis
sing beoogt, dan wei alleen bedoelt den vijand aan zijn plaats te
binden door artillerie moeten worden gesteund.
Hoe moet die steun worden verleend?
Voor de beantwoording van deze vraag moeten wij ons op het
standpunt plaatsen, dat wij van 's vijands opstelling voorshands
niets anders weten, dan wat door het vuurgevecht van zijn voorste
infanterielinie dienaangaande wordt geopenbaard, en dat de artil
lerie die opstelling zal hebben te beschieten zonder kennis van de
voor den aanvaller meest gevaarlijke punten daarin. Immers, niet
uit het oog moet worden verloren, dat, wat voor den aanvaller van
het meeste belang is zoo spoedig mogelijk of althans tijdig te weten,
a.d.z. de hoofdsweerstandspunten en mitrailleuropstellingen, natuurlijk
voor den verdediger van het grootste gewicht is om zoo lang
mogelijk voor de tegenpartij verborgen te houden. De ondersteunen
de artillerie heeft dus vooreerst geen andere keuze dan het front
gedeelte, waartegen de aanval is gericht, over de geheele breedte
stelselmatig en krachtig onder vuur te nemen. Daartoe wordt bij
ons minstens één batterij van vier stukken noodig geacht per 200
M. te beschieten frontbreedte. Kan aan die behoefte niet worden
voldaan, dan is het te verwachten, dat het doel met den aanval
beoogd, ook niet zal worden bereikt.
Wil men op de plaats, waar de beslissing wordt gezocht, dus op
het hoofdaanvalspunt, een nog krachtiger artillerievuur concentreeren,
dan moeten daartegen dus meer dan vier stukken per 200 M. worden
ingezet. Die meerdere hoeveelheid artillerie moet dan worden be
schikbaar gesteld boven en behalve het aantal stukken, dat volgens
evengenoemden maatstaf noodig is.
Het zijn deze zg infanteriebatterijen, welke in het artilleristisch
aandeel in het gevecht de hoofdrol vervullen. Hare wijze van op
treden behoeft echter volstrekt niet te worden overgelaten aan het
oordeel van den commandant der aanvallende infanterie, aangezien
dat optreden, zooals uit het voorgaande blijkt, in hoofdzaak reeds
vanzelf is bepaald door de aanwijzing van het aanvalsobject. 1)
1) Voor het verband tusschen de sterkte van de aanvallende infanterie-
afdeeling en die van de artillerie, welke den aanval rechtstreeks zal on
dersteunen, verwijs ik naar blz. 734 van de Septemberaflevering I* 1VLT2
JL919.
459