achter de vijandelijke liniën te doorboren, ten laatste had zelfs de troep zijn inlichtingendienst. En dat deze niet altijd gewerkt heeft, zooals mogelijk zou zijn geweest, is alleen het gevolg daarvan.dat dit orgaan zich te snel ontwikkeld heeft om door een ieder naar behooren gehanteerd te kunnen worden. Vèör 1914 dacht men zich den oorlog als een snel verloopende bewegingsoorlog, eischte dus chefs, die besluiten durfden te nemen zonder veel tijd te verliezen met wachten op volledige inlichtingen. Daartoe achtte men vliegtuigen en cavalerie voldoende. De eerste om te gaan zien, waar 's vijands hoofdmacht was, de laatste om zijn omtrekken te bepalen. Het gevecht moest de overige gegevens verschaffen. Inderdaad wist men dan ook weinig van den vijand en voelde zich in het begin onbehaaglijk, daar men bemerkte, dat de vijand meer wist van de Fransche troepen door een reeds in vredestijd georganiseerden spionnendienst. Na de verstarring van het front, waarvan de uitgestrektheid voortdurend troepenverschuivingen noodig maakte, had men meer tijd en gelegenheid 'svijands ordre de bataille rustig te onderzoeken. Daaroe werden benut gevangenen, gevonden brieven, uitrusting- en uniformstukken. Het eerste verscheen de luchtphotografie als middel om inlichtingen te bekomen. Toen deze dienst nut begon af te werpen, bleek de schaal der militaire kaarten (1:80.00G) te klein, men ging over tot 1:20.0C0, 1:10.000, soms tot 1:5000. In het terrein, dat dagelijks van uiterlijk veranderde door de kilometers loopgraaf, die voortdurend werden gegraven, veranderde ook voortdurend de topografische gesteldheid. De cartografische dienst moest geleidelijk uitgebreid en ingevoerd worden in de lagere staven. Ten slotte kreeg elk regiment infanterie en artillerie een observatiedienst, aan het hoofd waarvan een „officier de ren- seignements" gesteld werd, de divisie kreeg een „section topografique divisionnaire." Naast en nauw verbonden met de „section topografique de corps d'armée" (S T. C. A.) werkte de „Service des renseigne- ments de 1' artillerie" (S. R. A). Eindelijk in den legerstaf werkte de „groupe de canevas de tir de l'armée" (G. C. T. A), die de vuurkaarten en voor de vuurleiding noodige photo's en panorama- schetsen enz. maakte. Het moet merkwaardig zijn geweest, wat de officieren, belast met de bestudeering van de lucht photo's, daar ten slotte uit wisten te lezen, b.v of loopgraven bewoond of verlaten waren. In 1916 ont dekte men daardoor aan de Somme. dat de Duitschers hun mitrail leurs, ter beveilliging tegen het artillerie-vuur op de loopgraven naar granaattrechters hadden overgebracht. Men zag naar sommige dier trechters streepjes voetpaadjesloopen. Ook het geluid benutte men. Men legde telefoonlijnen aan in de buurt van de vijandelijke loopgraven en kon dank zij de inductie- stroomen daarmede de Duitsche gesprekken afluisteren. Natuurlijk bemerkte de vijand dit op den duur, als gevolg waarvan de telefoon langzamerhand uit de voorste liniën verdween. Met behulp van de radiogoniometrie d.i. wetenschappelijke vast- 542

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 92