roepskader te groot zijn. Het gevolg zal zijn verbetering van de op
leiding van het verlofskader, w o vermeerdering van den tijd door te
brengen onder de wapens, meer herhalingsoefeningen. Maar daarvan
zal wel niets komen, want de drang tor inkrimping spruit voort
alleen uit zucht tot bezuinigendit is natuurlijk de hoofdzaak.
Kapitein Arriens bespreekt de „vrees" en de militaire opvoeding,
een artikel, dat voor de eigenlijke opvoeding van den soldaat van
groot belang is Toch zie ik dit onderwerp voorloopig nog niet
behandelen op een theorie, al verheugt zich ons leger in een leid
raad voor militaire opvoeding
Ten slotte bijdragen over handgranaatwerpen, het gebruik van
telefoonmateriëel bij de infanterie, boekbeoordeelingen, nieuws uit
de legerorders.
Marineblad, No. 2, 10 April 1920
Behalve artikelen over stoffelijke belangen, n I. over het z g. even
redige pensioen en het gezin naar Indië, bevat deze aflevering een
bijdrage van den Heer Ferwerda over het vraagstuk vrijwilligers-
of militievloot? Schrijver, die zijn bijdrage uitwerkt tot een ontwerp-
samenstelling van de vloot met de daarbij behoorende opleiding,
blijkt geen militievloot te wenschen.
M.i. het belangrijkste artikel is een stuk van den Heer A.J.G.
Maclaine Pont, iemand, die volgens eigen mededeeling als dienst
plichtige in het leger gediend heeft en zijn destijds verkregen er
varing thans verwerkt in een bijdrage over Marine en dienstplicht in
Indië. Hij zegt ons, beroepsmilitairen, eenige harde waarheden, die
echter tot leering kunnen strekken en die ik daarom hier laat volgen:
„Te zeer vielen mij, en vielen aan anderen met mij, altijd op: de
„plompheid waarmee bijkans elke Nederlandsche militaire organi
satie nalaat van de beschikbare middelen gebruik te maken, die
„zij heeft, en de plompheid, waarmee zij de menschen, waarmee zij
„werkt, tot vechters opleidt, wat zij toch per slot moeten zijn. Ein
delijk viel ons op de onhandigheid, waarmee zij kans ziet ook in
„andere opzichten de zaken grondig onaantrekkelijk te maken."
Nu is Schr. in zijn kritiek niet altijd verstandig: hij klaagt er b.v.
over, dat de miliciens vooral marcheeren en „zware lasten dragen"
moeten, zoodat hij klaarblijkelijk niet begrijpt, dat marschtraining
met bepakking tot de noodzakelijkste oefeningen behoort. Dit neemt
niet weg, dat er aan het opvoedingstelstel nog heel veel ontbreekt
en dat juist van een ontwikkelden dienstplichtige, die alles zelf
heeft doorgemaakt, in dit opzicht veel te leeren valt.
Over de Eur. militie in Indië is hij ook niet goed te spreken. Hij
keurt de afscheiding van miliciens en beroepsmilitairen, zoowel uit een
sociaal als uit een militaire oogpunt, af Bovenal veroordeelt hij het
verkeerde gebruik van de beschikbare krachten, b v. dat „K. P. M.
„officieren met het geweer op den rug in de bamboebosschen mar-
„cheeren omdat er niet tijdig is gezorgd, dat deze menschen hun
„dienstplicht op zee konden uitoefenen".
Schr. bepleit een z.g. vrijwillige militie, dwz. men late de dienst
plichtigen de keuze, of zij te land dan wel ter zee zullen dienen,
en hij is van oordeel, dat op die wijze „er zeker bij de marine een
655