dat niet zoo, en wordt in artikel 16 van het S. 1890 No. 58 [dat de tweede titel daarvan grootendeels verving] aangegeven, dat alleen dan poging tot de in het C.W. vermelde misdrijven strafbaar is, als de straf des doods met den strop tegen het vol tooid misdrijf bedreigd wordt en in de gevallen, uitdrukkelijk door het C.W. aangegeven. Zoo is de toepasselijkheid van dien titel van belang, doordat uitleg daarin gegeven wordt van de beteekenis van „vijand", „oorlog", „tijd van oorlog", „samenspanning", „geweld" e.d. Het behoeft geen naderen uitleg, dat ook bepalingen uit het tweede boek van toepassing zullen zijnmen denke bijv. aan de omschrij ving van „diefstal" „verduistering". Dat onder de uitzonderingen bij de wet vastgesteld daaronder ook die van het Wetboek van M. S. bedoeld worden, is vanzelf sprekend. In het tweede artikel wordt aangegeven, dat het gemeene strafrecht, behoudens de bij de Wet aangegeven uitzonderingen van toepassing is op hen, die aan de militaire rechtsmacht onderworpen zijn en strafbare feiten gepleegd hebben, die niet voorkomen in het Wetboek van Militair strafrecht. Hoe voor zich zelve deze bepaling ook moge luiden, is de opname voornamelijk geschied van wege het feit, dat hiermee voorkomen wordt, dat men zou kunnen gaan twijfelen, of de afwijkingen van het gemeene recht, vervat, hetzij in het wetboek zelve dan wel in an dere wetgevende bepalingen, wel van toepassing zouden zijn, wan neer een strafbepaling juist uit het gemeene recht zelve toegepast moet worden. In artikel 3 wordt een uitbreiding van een begrip uit het Wet boek van Strafrecht aangegeven en wel van de oorlogsvaartuigen: De in het Wetboek van Strafrecht voorkomende bepalingen, be treffende feiten begaan aan boord van of met betrekking tot een Nederlandsch schip, zijn ook toepasselijk op die feiten, begaan aan boord van of met betrekking tot een vaartuig der krijgsmacht, tenzij de inhoud dier bepalingen deze toepasselijkheid uitsluit of het feit valt onder een zwaardere strafbepaling. In het Wetboek van Strafrecht komen nu de termenNederlandsch vaartuig in artikel 3 [3], 7 [8], 385 [447], 405 [469), 414 (478), vaartuig 168 (198), 169 (199), 328 (382), 381 (438), 382 (444), 38 3 (445), 384 (446), 388 450), 389 (451) 408 (472), 410 (474), en Nederlandsch schip in artikel 386 (448), 387 (449), 390-393 (453-456), 395 bis (458), 395-400 (459- 464), 402—404 (466-468), 406 (4701, 407 (471), 411-413 (475- 477) voor; men kan vaartuig als de algemeene soort naam en Neder landsch schip als een aan bijzondere eischen te voldoen vaartuig 559

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 5