Bet Doorontirerp op het inuoeren nan
dienstplicht onder de inlanders en met
dezen gelijkgesteiden in den Volksraad,
(Vervolg van I.M.T. 1919, blz. 766).
Nadat ik in de Septemberaflevering van den vorigen jaargang
een besprekend overzicht gegeven had van de verschillende meeningen
in den Volksraad over het voorontwerp tot regeling van den
dienstplicht voor Inlanders en met dezen gelijkgesteiden, voor
zoover die meeningen bleken uit het afdeelingsverslag, zond de
Regeering bij brief van 12 Nov. 1919, alzoo gedurende de najaars»
zitting, haar memorie van antwoord in, waarop de openbare be
handeling in Jan. van dit jaar volgde.
Tot welke maatregelen de Regeering len gevolge van het destijds
gevallen votum van den Volksraad zal overgaan, is mij onbekend (1),
maar, wat er ook gebeure, de verschillende aan den dag getreden
stroomingen zijn belangrijk genoeg voor een bespreking in aan
sluiting met mijn bovenbedoeld overzicht van het afdeelingsverslag.
Ook nu zal ik zaken van ondergeschikt belang buiten beschouwing
laten.
De memorie van antwoord bracht een nieuw onderwerp ter
sprake, n.l. den invloed, welken mogelijke aansluiting van Nederland
aan den volkenbond destijds nog niet tot stand gekomen op de
organisatie van het Nederlandsch-Indische krijgswezen hebben kan.
Terwijl de memorie van toelichting op het voorontwerp in uitzicht
stelde een voor de verdediging van Java bestemde landmacht van
ong. 100.000 man, waarvan vier divisiën a 17.000 man en bovendien
22.000 man voor bijzondere diensten en bezettingstroepen te vormen
1) De rede, waarmede de Gouverneur-Generaal op 18 Mei j.l. de
zitting van den Volksraad geopend heeft, heeft hieromtrent eenig licht
doen opgaan. In die rede kwam het volgende voor
„De instelling der commissie, beoogd door de motie, den 16en Januari
„door den Volksraad aangenomen, wordt uitgesteld tot beschikbaar zullen
„zijn de voorstellen der Nederlandsche interdepartementale commissie,
„belast met het onderzoek van eenige vragen de maritieme weermacht
„van Indië betreffende."
615