dienen moet om de bezuinigingen aannemelijk te maken. Ik had dan ook gaarne de bewering van de memorie van antwoord, dat tijdens den wereldoorlog afdoende gebleken is, dat een officiers opleiding zeer deugdelijk kan zijn zonder een wetenschappelijke vooropleiding van den omvang als vroeger noodzakelijk werd ge acht en dat dit van militair=technische zijde meer en meer erkend wordt, goed gedocumenteerd gezien. Tegen het vereenigen van de in Indië op te leiden en de in Nederland te vormen officieren in één officierskorps voerde de me morie van antwoord een nieuw bezwaar aan, dat het gevolg is van de verschillende taak, waartoe de beide onderdeden van het toe- komstleger, t.w. staande leger en dienstplichtleger, geroepen zullen worden. Terwijl het dienstplichtleger uitsluitend bestemd is tot optreden tegen een buitenlandschen vijand en derhalve met de daarbij ingedeelde officieren, waaronder allen, die in Indië opgeleid zijn, op Java gelegerd blijft, heeft het staande leger, waarbij uit sluitend de in Nederland opgeleide officieren zijn ingedeeld, ook tot taak handhaving van orde en rust in de buitengewesten, waar der halve een groot deel gelegerd zal zijn. Evenals de minderen zullen de tot het staande leger behoorende officieren normaal „ongeveer „de helft van hun diensttijd in de buitengewesten doorbrengen met „de daaraan verbonden nadeelen voor het gezinsleven en hetphysiek, „afgezien nog van de vermeerderde sterfte- en invaliditeitskansen, „de talrijke verplaatsingen, enz. en van de mindergunstige sociale „omstandigheden, waarin zij een groot gedeelte van hun diensttijd „zullen moeten doorbrengen. En nu zou het ongetwijfeld onbillijk zijn, „om deze groote nadeelen, anders dan met hun eigen instemming, „voor een deel over te dragen op de officieren van het militieleger, „waar zulks in strijd zou zijn met de bedoeling, waarmede de dienst plicht wordt ingevoerd en terwijl de minderen van het militieleger „daarvan verschoond zouden blijven. Bovendien zou hierdoor een „nadeelige invloed op den lust om als officier bij de militie te dienen „kunnen worden uitgeoefend en de practische oefening van de mili- „tie-afdeelingen worden geschaad." Tegenover deze bezwaren laat ik volgen, hetgeen ik op 14 Jan. gedurende de openbare beraadslaging in den Volksraad dienaangaande opgemerkt heb: „Natuurlijk moeten de hier te lande op te leiden officieren in de „eerste plaats bij het dienstplichtleger worden ingedeeld, daar hun „kennis van taal en volksaard van groot belang voor de opleiding „hunner landgenooten zijn. Maar, Mijnheer de Voorzitter, mag deze, 619

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 65