beschouwen. Waar een oorlogschip ook een vaartuig is, zoo zijn de betrekkelijke bepalingen van het Wetboek, waarin het woord,, vaar tuig" voorkomt, van zelf toepasselijk, niet als er sprake is van Ne- derlandsch schip, omdat juist volgens de Wet betrekkelijk de afgifte van zeebrieven en vergunningen tot het voeren der Nederlandsche vlag in verband met artikel 86 (94) van meergenoemd Wetboek onder Nederlandsch schip alleen een zeeschip wordt verstaan en in artikel 1 dier Wet juist een uitzondering gemaakt wordt voor de oorlogsschepen, als vallende daar niet onder. Vandaar de bepa lingen vervat in artikel 3, terwijl h.t.l. de schepen der Nederlandsche marine geen Nederlandsche-Indische vaartuigen zijn, vgl artikel I e.v. van S. 1905 No. 316: bepalingen omtrent de zeebrieven en jaar passen in Nederlandsch-lndië. Ook in dit Staatsblad wordt nog eens gememoreerd, wat zeeschepen zijn, doch gezwegen wordt daar van oorlogsvaartuigen, hetgeen na het vorenstaande niet verwonderlijk mag heeten. Krijgen wij hier eens een specifiek-Indische Marine dan luidt de vraag moet nu nog een aanvulling, als artikel 3 aan geeft, opgenomen worden in het Indisch Ontwerp; ik geloof van niet, juist, omdat er niets verluidt van oorlogsvaartuigen, want die kunnen niet gebracht worden onder artikel Ia: „en in het algemeen alle vaartuigen in dienst van den lande". Na deze inleidende bepalingen opent titel I in navolging van het gemeene strafwetboek met den omvang van de werking der straf wet. Van toepassing is natuurlijk de bepaling, vervat in artikel I van de gemeene strafwet, dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling, zooals uit de in leidende bepalingen volgt. Het artikel 17 van het thans nog vigee- rende Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande verdwijnt daarmee, niet langer analogische interpretatie, gegrond op vd arti kel en dit is jammer, want de strafwet verstart stellig daardoor, juist dat artikel is veel gesmaad, men leze er eens Pols en van der Hoeven op na 1) om te zien, welke verguising dit ondervond van onze groote commentatoren der militaire strafwetten. De lezer kent het artikel: Indien er eenige misdaden mochten voorkomen, welke bij dit Wet boek niet zijn omschreven, zal men zich, in het straffen en beoor- deelen van dezelve, zooveel doenlijk moeten schikken naar de Arti kelen van dit Wetboek, die met de voorkomende misdaden ten aanzien van het misdadige de meeste overeenkomst hebben. Ik heb 1) Het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande, blz. 118 e. v. V.D. Hoeven. Opmerkingen over de Nederlandsche strafwetgeving voor het Krijgsvolk te Lande blz. 129. 560

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 6