hierin „dingen, die niet tot vertrouwen stemmen in het doel, waar voor de in te voeren militie heet te zullen dienen." Hij bracht deze zaak in verband met de rede van den Heer Bergmeijer, waar over straks. Mocht de militie niet doorgaan, dan hoopte spreker bij gelegenheid te zullen pleiten voor afschaffing van de Eur. militie. De Heer Abdoel Moeis betoogde, dat de S.I. niet tegen weerbaarheid is, maar dat dienstplicht alleen dan opgelegd mag worden, nadat men den wil van het volk heeft gehoord in een „volmaakte" volksvertegenwoordiging. Natuurlijk hield ook hij een streng gericht over ons wanbestuur, minstens even streng als dat van zijn partij genoot Tjokroaminoto. Aan het slot van zijn philippica waarschuwde hij de Reg. met ernst tegen den dienstplicht; volgens hem zouden er tientallen „medestrijders" geneigd zijn de dienstplichtigen aan te sporen de hun gegeven wapens tegen het bestaande gezag te keeren. Een dergelijke waarschuwing zou niemand van ultra-nationalisti sche zijde verwacht hebbenhet zou eerder in de kraam der Indische ultra-nationalisten te pas komen in het oefenen en wapenen van een deel der landskinderen onder leiding van officieren en onderofficieren van denzelfden landaard een welkom middel te zien om het juk dier vermaledijde Hollanders van zich af te schudden. In plaats hiervan krijgen wij een naar het schijnt goed bedoelde waarschuwing van den Heer Abdoel Moeis en zien de andere drie ultra-nationalisten, en ook de Heer Cramer, in de met behulp van den dienstplicht te vormen troepen een middel, dat de over- heerscher desgewild tegen het Indische volk gebruiken kan om zijn wil op gewelddadige wijze door te zetten; hieruit zou volgen, dat zij een hoog denkbeeld hebben van het aanzien, dat het „vreemd- nationale" gezag in de oogen des volks geniet, en van den invloed, dien het daardoor kan uitoefenen. Nu zal dit velen tot verheuging stemmen, maar dat neemt niet weg, dat de zaak, door te redeneeren als de vijf „anti-militairen" doen, op haar kop gezet wordt. Ik verwijs hiervoor naar wat ik schreef op blz. 757 van den vorigen jaargang en ik moge hier herhalen hetgeen ik den 14den Jan. over dit onderwerp in den Volksraad betoogde, n.l.„Ja. wanneer „het gold een hoog bezoldigd huurlingenleger, waarvan de belangen „nauw verknocht zijn aan de belangen van den overweldiger 1), „maar hoe kan een zuiver nationale, uit landskinderen bestaande „weermacht een willoos werktuig zijn van een overweldiger, als „deze dwars tegen de rechtmatige wenschen van het volk ingaat? 1) Van zoo'n huurlingenleger geeft Jack London in zijn „The Iron Heel" een aardig voorbeeld. 628

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 74