De Heer Bergmeijer bracht ook de denkbeelden van zijn partij
genoot de Gaay Fortman over de verdediging van Indië ter sprake,
denkbeelden, waarin een zeemacht een belangrijke rol is toegedacht.
Zonder op de vraag, hoe Indië verdedigd worden moet, in te
willen gaan er is al meer over deze zaak geschreven dan tot
stand gebracht kan ik wel zonder kans op tegenspraak vaststellen,
dat wij het niet zonder een zeemacht kunnen stellen en de Reg.
denkt er ook zoo over, want, al spreekt de memorie van toelichting
eigenlijk alleen van de toekomstige Indische landmacht, er wordt
wel degelijk op een zeemilitie gerekend, terwijl volgens de memorie
van antwoord vele teekenen zouden wijzen op een streven naar
verhooging van de weerkracht ter zee. Zou de Heer Bergmeijer
meenen, dat „een flinke, behoorlijke vloot van klein materiëel en
snelle kruisers", het alleen met vrijwilligers zou kunnen stellen
De kosten zouden hem niet meevallen
De Heer van der Jagt, die zich anders in een zekeren roep
van conservatisme verheugen mag, toonde zich moderner dan de
Heer Bergmejer door een leger, uitsluitend uit beroepssoldaten
bestaande, uit den tijd te achten, maar hij kwam daarbij terug op
zijn reeds vroeger uitgesproken denkbeeld 1) om bij het leger in
Indië in te deelen een zeker contingent miliciens uit Nederland en
wel, omdat z.i. Nederland verplicht is metterdaad tot de verdediging
van Indië bij te dragen, en om uit Europeanen en Inlanders een
krachtig, harmonisch geheel op te bouwen. Hoewel een ieder op
zijn vingers kan narekenen, dat dit denkbeeld, waarbij de Heer
Westenenk zich scheen aan te sluiten, nooit verwezenlijkt worden
zal, zag de Heer Teeuwen daarin weer een poging om zoo noodig
den eenen landaard tegen den anderen uit te spelen, een onderwerp,
waarvoor hij al in de voorjaarszitting van 1919 bij de behandeling
van de oorlogsbegrooting een goed deel van den tijd van den
Volksraad in bes'ag genomen had 2). In de rede van den Heer
Bergmeijer vond deze spreker zeer begrijpelijk aanleiding tot de
volgende opmerking. „Er zijn in dezen Raad leden, die moeite
„hebben gehad hun angst voor een militieleger als door de Reg.
„voorgesteld te verbergen. Zij hebben liever een huurleger en
„een geschikte vloot. Het is voornamelijk de heer Bergmeijer
„geweest, die dit ik zou haast zeggen in zeer duidelijke bewoor
dingen heeft geuit. Dat zijn de heeren, die niet uit het oog
„hebben verloren, dat voor Nederland een belang, het alles over-
„heerschende belang, te verdedigen valt."
1) Bij de behandeling van de oorlogsbegrooting voor 1919. Zie l.M.T.
1918, blz. 623
2) Zie l.M.T., 1919, blz. 672.
631