De Heer Bergmeijer bleek over het gedwongen verblijf in de
kazerne heelemaal niet te spreken. Terwijl b.v. zijn collega's
Kamil, Oetoyo, PrangwadonO en Atmodirono niets dan goeds
voor de vorming van het karakter hunner landgenooten van den
dienstplicht met het daaraan verbonden gedwongen verblijf in de
kazerne verwachten, beschreef de Heer Bergmeijer de kazerne als
een oord van onheil en degeneratie. Het lijkt mij niet noodig hieraan
veel woorden le wijden, doch ik zou den Heer Bergmeijer alleen
de vraag willen stellen hoe dan met de vrijwillig dienenden, die
toch ook ergens in een kazerne onderdak moeten vinden? Wanneer
de door spreker beschreven plaats des verderfs voor dezen goed genoeg
is, dan is zij toch ook goed genoeg voor de dienstplichtigen, of
welke wijze van huisvesting wil de Heer Bergmeijer dan op die
vrijwillig dienenden toepassen
Ik haalde zooeven een plaats aai uit de rede van den Heer Dwi-
djosewojo, den vertegenwoordiger van Boedi Ootomo in den Volks
raad, welke spreker het standpunt zijner partij tegenover het ontwerp
toelichtte, Hij begon dan mede te deelen, dat hij, als lid van de
bekende Indië-Weerbaar-deputatie in het begin van 1917 naar Neder
land vertrekkende, een opdracht ontvangen had, waarin o.a. voor
kwam, dat het hoofdbestuur van B.O. hoopte op een Inlandsche militie,
waarvan de inrichting te regelen door een lichaam met wetgevende
macht, dat men dan de volksvertegenwoordiging van Indië zou kunnen
noemen. Het indienen van het militieontwerp had aanleiding gege
ven tot een buitengewone algemeene bondsvergadering, waarin ten
slotte werd vastgesteld, dat de Volksraad, hoewel geen volksver
tegenwoordiging met wetgevende macht, bevoegd geacht werd zich
uit te spreken over het aanhangige ontwerp. Hietmede toonde B.O.
al dadelijk, dat zij practische politiek wenscht te voeren, wars van
klinkende phrases, dat zij zeer goed begrijpt, dat men met volledi
ge staatkundige rechten geen vijand kan weerstaan, die de rustige
ontwikkeling dezer gewesten komt verstoren, terwijl die ontwikkeling
onder het tegenwoordige gezag gewaarborgd is. De overwegingen,
waarop 8. O. haar overtuiging grondt, stelden op den voorgrond:
„a. gezien de politiek der Regeering sedert het begin van deze
„eeuw, koesteren wij de hoop, dat wij, Inlanders, binnen niet al te
„langen tijd een waardig volksbestaan zullen erlangen;
„b. ter verwezenlijking van het in sub a vermelde is voor alles
„noodig rustige ontwikkeling van deze landen, welke met de ons
„ten dienste staande middelen gewaarborgd dient te worden. Wij
„zijn het voorts met de Regeering eens, waar zij zegt, dat de
632