„opbouw van den modernen Indischen staat, waarvan de grondsla gen reeds zijn gelegd, door inmenging van buiten niet mag wor- „den verstoord; „c. dat, zoolang de oorlog de wereld nog niet uit is, de weerbaar- „making van Indië in elk geval dus noodzakelijk moet worden „geacht." Verder verlangt B.O. bij monde van den spreker, dat het toekomst- leger op de meest moderne wijze zal worden uitgerust, zoodat het in geen enkel opzicht bij elk ander leger van dezelfde sterkte zou behoeven achter te staan. De spreker liet zich ook uit over de samenstelling der weermacht, d.w z. hij was van oordeel, dat Indië nooit bij machte zijn zal om een vloot te vormen, volkomen opgewassen tegen eiken mogelijken aanvaller, dat dus de instandhouding van een sterke vloot ten slotte voor Nederland een voor Indië tot een financiëele ramp zou leiden; maar bovendien was hij om politieke redenen tegen zoo'n sterke vloot, omdat „deze voor Nederland een machtsmiddel zal worden om zijn overwicht „op ons steeds te doen gelden, waarvan het gevolg voor beide „partijen zeer zeker noodlottig zal moeten zijn". Daartegenover stond, hetgeen ik boven reeds aangehaald heb, „dat een militieleger steeds „zal houden het evenwicht tusschen overheerschers en overheerschten, „daar eerstgenoemden in hun optreden bij het besturen van deze „landen uiteraard gedwongen zullen zijn humane beginselen in „acht te nemen, waarvan wederzijdsche krachtige samenwerking „voor verdere ontwikkeling van Indië het gevolg zijn zal en der halve in het waarachtig belang van beide partijen." Alzoo een uiting van wantrouwen, die, 't zij gezegd met alle waardeering voor de openhartigheid, waarmede zij uitgesproken werd, onaangenaam afsteekt bij het ook door den spreker volmondig erkende „onvoorwaardelijke vertrouwen van Nederland in ons, Inlanders," waarvan de instelling der In!, militie een bewijs is. Tegenover zulk een bewijs van vertrouwen van de Regeering, dat werkelijk van groote beteekenis is, past geen wantrouwen in haar bedoelingen, wanneer zij wegens zuiver militair-wetenschappelijke redenen een sterke vloot mocht verlangen.. Trouwens, deze vloot zou toch ook met dienstplichtigen bemand worden, althans voor een groot deel; reeds heb ik erop gewezen, dat de voorgestelde Inl. militie ook voor de zeemacht bestemd is. Het komt mij voor, dat zoowel de Heer Dwidjosewojo als de Heer Teeuwen de beteekenis van een vloot als machtsmiddel van het tegenwoordige gezag tegenover de inheemsche bevolking wel 633

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 79