van vlag over deze gewesten (1); de Heer Oetoijo evenmin. Deze
spreker, die aan de militie wel schaduwzijden zag, maar de licht
zijden veel grooter achtte, sloot zich uitdrukkelijk aan bij hetgeen
de Heer Kamil over ons régime gezegd heeft; tegenover de terecht
zeer nuchter gehouden passage (2) uit de memorie van antwoord,
dat o a. dankbaarheid aan het Nederlandsche gezag geen hechten
grondslag vormt voor dienstplicht met de daaraan verbonden
buitengewone opofferingen, stelde hij ten aanzien van de minder
ontwikkelden zijn meening, „dat bij de voorgenomen besprekingen
„duidelijk op den voorgrond wordt gesteld, hoe grooten dank Java
„aan het Nederlandsche gezag verschuldigd is." De Heer Atmo-
dirono liet zich in overeenkomstigen zin uit, waarbij later nog de
Heer Waworoentoe en Kan zich voegden.
Natuurlijk kwamen ook de kosten ter sprake. De Heer Oetoijo
maakte naar aanleiding daarvan een belangrijk voorbehoudImmers
hij erkende een oogenblik aan gedacht te hebben het militieontwerp
onaannemelijk te verklaren, indien de militaire uitgaven, welke
volgens spreker gedeeltelijk tock ook in het belang van Nederland
gedaan worden, al te remmend op den geestelijken en economischen
vooruitgang dezer lande zouden werken. Hij sloot zich echter aan bij
de meening van de Reg., uitgedrukt in de memorie van antwoord, n.l.
dat thans de financieëele zijde van de zaak niet aan de orde gesteld kon
worden, daar de internationale omstandigheden het nog onmogelijk ma
ken reeds nu vast te stellen, hoe het toekomstige krijgswezen met al zijn
levende en doode strijdkrachten zal zijn ingericht. Spreker gaf zeer
duidelijk te kennen, dat hij vóór alles een bevredigende oplossing
wenschte van het militaire kostenvraagstuk, w.o. ook te begrijpen de
1) De Heer Cramer eigenlijk ook niet, al hield hij een slag om den
arm. Na uiteengezet te hebben, 'dat naar zijn meening geen een enkel
land ter wereld meer een uitbuitingspolitiek t.o. van overheerschte naties
zal kunnen volgen, zeide hij: „Daarom staat het voor mij lang niet vast
dat verandering van regime, hoe onwenschelijk ik dit op zich zelf ook
acht, de ontwikkeling van dit land zal vertragen.''
2) Deze passage luidt als volgt:
„Dat aanhankelijkheid van de bevolking ten opzichte van het Nederland-
„sche gezag, verknochtheid en dankbaarheid, dan wel de overweging, dat
„het overgaan dezer eilandengroepen in andere handen slechts nadeel
„voor de inheemsche bevolking kan opleveren, geen hechte grondslagen
„vort voor vorm van dienstplicht met de daaraan, in het uiterste ge-
„val, verbonden perspectieven van oorlogsverschrikkingen en buitenge-
„wone opofferingen, behoeft niet nader te worden aangetoond."
635