op dat uur helder weer geweest, dan was de hoofdtroep door ar tillerievuur overvallen. De mist verhoedde dus hier verdere onheilen. Slaat men nu de verschillende verslagen van onze manoeuvres op, dan treffen we daarin meerdere voorbeelden aan van dergelijke gebeurtenissenklaarblijkelijk is men er nog niet van overtuigd, dat tijdens een ontmoetingsgevecht als regel de factor „verrassing^'be staat in het in ontwikkeling vóór zijn bij den tegenstander; een tijdige ontwikkeling .van de voorhoede is een eerste vereischte om haar taak in den aanvang van het gevecht te kunnen volbrengen. O. i. kan dit wel een der grootste fouten van ons leger worden genoemd. In dit geval geraakte de voorhoede door de te late ontwikkelllng in een zeer onaangename positie, waarbij het een gelukkige omstandig heid kan worden genoemd, dat men aansluiting kreeg met het ba taljon, dat tot steun van de vooruit gezonden cavalerie was aan= gegeven. Het gros van de div. cav. en 2 batterijen V. A. bevonden zich in Ethe zelf en waren feitelijk tot werkeloosheid gedoemd. Het optreden van huz. regt. 14 is zeer onoordeelkundig; een aan val van cav., zij het ook in verspreide orde tegen ongeschokte in fanterie, belooft zeer weinig succes, tenzij hij verrassend kan plaats hebben. Thans leed men slechts groote verliezen. Trouwens naar onze meening had deze cavalerie reeds lang moe ten hebben getracht zich uit het gevecht los te maken om langs een grooten achterwaartschen omweg in flanken en rug van de tegenpartij te komen en hare verkenning voort te zetten. Ook de poging om in Ethe te verzamelen en langs den westelijken uitgang weder op te treden, is foutiefhoogtens had men over Latour en Virton weer in actie kunnen treden. Dit optreden had nu echter het resultaat, dat men tot de weten schap kwam, vijandelijke infanterie in westelijke richting de plaats tot op 200 M. genaderd was; indien het de vijandelijke afdeeling ge lukt was in Ethe binnen te dringen, zou het niet te verwonderen zijn, als dit het sein zou zijn geweest voor een paniek bij de ge- heele voorhoede. Bij een tijdige ontwikkelling van de voorhoede zou zoo iets niet hebben kunnen gebeuren. De schrijver van het aangehaalde artikel wijst in dit verband op G. H. 58 (2) en 15 (1), doch aangezien huz. regt. 14 tot taak had verkenning op grooten afstand, zou, indien deze taak momen teel niet uit te voeren was, deze cavalerie hoogstens de indirecte beveiliging op zich kunnen nemen. Tot op dit oogenblik echter 718

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 50