waren nog geen pogingen in het werk gesteld om op de boven aangegeven wijze haar oorspronkelijke opdracht te volbrengen [zie G. H„ 13-15(2-3)]. O.i. is het beter te verwijzen naar G. H, 56onder de daarin ge noemde „doeltreffende gevechtsbeveiliging" is niet te verstaan de uitzending van een gevechtspatrouille tot een sterkte van 1 brigade, doch die van sterke afdeelingen met tot taak een bepaald punt te bezetten, of zich daarvan meester te maken. Reeds door den ct. der voorhoede had dit moeten geschieden; hij was verantwoordelijk voor de veiligheid van de voorhoede; noord en oost van Ethe waren toch wel eenige punten aan te wijzen geweest, welke voor dit doel geschikt waren. Ook de gevechtsbeveiliging laat bij ons veel te wenschen over, getuige de vele verrassingen, welke tijdens de oefeningen plaats hebben. Niet alleen de voorhoedecommandant verviel in deze fout, ook de div. ct. had voor zijne div. een dergelijken maatregel moeten nemen. Wétende, dat de 9de divisie (5de korps) tegen de lijn Gorcy- Signeulx zou oprukken en dat zijn eigen opmarschrichting over Gomery-Ethe en St.-Leger liep, was het gevaar van een druk in zijn rechterflank groot te noemen. Teneinde zijn marsch te beveiligen, was het dus van huis uit noodzakelijk Bleid, niet alleen door 3 pel. Cav., doch ook door Infanterie ter sterkte van ongeveer 1 regt. te doen bezetten; de cavalerie had dan in oostelijke en noordelijke richting kunnen verkennen. Door een officier van den staf had tevens moeten worden vast gesteld, dat aan de gegeven opdracht was voldaan, aangezien van de bezetting van Bleid zeer veel afhing. De berichten van den verbindingsofficier bij de 9de divisie, waar over in het artikel ook niet wordt gesproken, in verband met die van den ct. te Bleid, zouden den div. ct. een juist beeld hebben kunnen geven van hetgeen op zijn rechterflank plaats vond. Niet in het verzekerde bezit van Bleid zijnde, was een marsch in de richting Ethe - St., Leger roekeloos te noemen, terwijl tijdens het gevecht bij Ethe slechts een doeltreffende gevechtsbeveiliging kon worden verkregen door een afdoende bezetting van Bleid of een ander zich in de nabijheid daarvan bevindend punt. De vraag, of er voor den voorhoede ct. geen aanleiding bestond reeds eerder naar het oosten af te buigen, althans met een deel der voorhoede, is met bovenstaande tevens beantwoord. In dit geval was V.V.I, 156 (2), van toepassing; den commandant 719 I. M. T. 45, 1920.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 51