der voorzhoede had reeds van te voren de opdracht kunnen worden gegeven zich van Ethe meester te maken. Een afbuiging in oostelijke richting lag niet in de lijn van de taak van de voorhoede, doch diende te geschieden door afdeelingen van de hoofdmacht. Aangezien de div. ct zich bij de voorhoede bevond, hetgeen ook in overeenstemming is met het voorgeschrevene in het Fr. V. V. „En principe dans une marche en avant, le commandant de la co lonne est a l'avant-garde", werd door dezen het tweede bericht, dus ongeveer om 8 v. ontvangen. Op dat oogenblik bevond zich het hoofd van de hoofdmacht onge veer noord van Gomery. De mogelijkheid bestond dus om deelen van de hoofdmacht in de richting van Gevimont aan te zetten, terwijl de artillerie in stelling kon worden gebracht. Of die laatste in de richting van Ethe had moeten geschieden, kan op de bijgevoegde kaart niet worden uitgemaakt, wel kan in het algemeen worden gezegd, dat een stelling tusschen Ethe en den viersprong oost ervan, met het oog op een oprukken van afdeelirgen van de hoofdmacht in de richting van Gevimont, meer voordeel zou hebben opgeleverd. Was het nu noodig, dat de div. ct. zich nog meer naar voren verplaatste, nu het gevecht reeds was begonnen? O. i. niet. Ethe was door eigen troepen bezet, de hoofdmacht moest nu worden aangezet in de richting van Gevimont, terwijl hij voor zich zelf o. i. een opstelling moest zoeken zuidoost van Ethe. De verplaatsing naar Ethe, zelfs bij het voornemen om de hoofd macht westelijk van die plaats in te zetten, kon geen nut opleveren. In een plaats heeft men geen overzicht, tenzij men op een hoog punt kan gaan staan. Beter was het met de voorste afdeelingen van de hoofdmacht in de richting Balmont op te rukken en b. v. bij den overweg zuid van die plaats een opstelling te zoeken. Het ligt zeker niet in de bedoeling van G. H. 117 (2), dat de ct. door eigen waarneming zich een beeld moet trachten te vormen van de „sterkte" van den vijand. Te veel wordt o.i. nog geschermd met deze woorden, meestal nog aangevuld met de woorden „en de voornemens van den vijand", ook bij opdrachten aan uit te zenden verkenningsafdeelingen. Laat ons toch niet vergeten, dat de grootste les uit de krijgsgeschiedenis deze is, dat men nooit geheel op de hoogte kan komen van den toestand bij den vijand, men geen of valsche berichten krijgt en dan nog als regel te laat, terwijl de sterkte van den vijand alleen proefondervindelijk wordt vastgesteld; kan men den opmarsch voortzetten, dan is de tegenpartij zwakker; in de tegengestelde geval is zij sterker. 720

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 52