Uit buitenlondsche tijdscbriiten, Artilleristische Monatshefte. Februari 1920 In een opstel van den Majoor A.Seeger treffen we de volgende opmerkingen omtrent het gebruik van de artillerie in '14 in Noord- Frankrijk aan. Zijn afdeeling rijdende artillerie was ingedeeld bij een cavalerie-divisie. Hij klaagt erover, dat men geen rekening hield met den tijd en de moeite, welke het stellingnemen der artillerie kost. Herhaaldelijk deed hij de ervaring op, dat de leiders maar aan de artillerie den last gaven hier of daar in stelling te komen, alleen om dat aan dat wapen toch wat bevolen moest worden. Ternauwernood in stelling moest dan weer worden opgelegd. Onder het motto: „die Infanterie musz bluten, also musz es die Artillerie auch'', bestond er bij de Duitsche artirlerie een voorliefde voor ongedekte stellingen. Deze was na de eerste bloedige lessen alras verdwenen. Bij de dorps en boschgevechten, welke de cavalerie leverde, bleek het dikwijls noodig de stukken van de batterijen over de ca valerie te verdeelen. De stukscommandanten waren er echter niet in geoefend zelfstandig op te treden. „Unsere Schieszübungen im Frie- den verliefen immer zu sehr im Schema und bewegten sich jahrein jahraus in dem gleichen ausgefahrenen Geleise". Over de bewapening met een behoorlijk vuurwapen deelt schrijver het volgende mede. „Auch die Kanoniere und Fahrer der Artillerie haben in jenen Tagen gelernt, dasz man auf sich selbst angewie- sen sein musz, und die bis dahin immer noch fehlende Feuerwaf- fe Karabiner oder Gewehr wurde durch Selbsthilfe beschaft und fortan nicht mehr aus der Hand gegeben, wenn es sich um Nachtposten handelte. Wir haben es aus tausend Gründen im Frie- den nichts fertig gebracht der Artillerie alles das zu gefcen, wessen sie im Krieg so sehr bedürfte, und so schuf man überall aus eige ner Not und Kraft, was die Stunde von uns zur Selbsterhaltung for- derte." Majoor Seeger betreurt het, dat de Artillerie niet verder dan op een 5 Km kon vuren. Bij den terugtocht van de Marne vooral bleek, dat grooter afstanden gewenscht waren. Dat de munitieaanvulling dikwijls zorg baarde, laat zich begrijpen. De lichte munitiecolonnes waren met zware paarden bespannen. Het vereischte dus eenig overleg deze steeds op het goede oogenblik op de juiste plaats te hebben. Wanneer de aanvulling door den etap- pendienst op zich wachten liet, moest men munitie overnemen van andere korpsen. Dit kostte dikwijls heel wat moeite, daar deze niet geneigd waren van hun voorraden af te staan. Dan moest gewezen 727

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 59