de cavalerie als 1 29
artillerie 1 40
genie 1 50
infanterie 1 67.
Voor de verhouding van het aantal officiersplaatsen in de rangen
van majoor en luitenant-kolonel eenerzijds en dat de in lagere rangen
anderzijds, gaf Z. E. de volgende cijfers:
bij de artillerie 1 7
genie 1 7
cavalerie 1 8
i nf a n t e r i e 1 13,
Het kan dan ook niet worden ontkend, dat de verhoudingscijfers
bij de infanterie buitengemeen ongunstig zijn. Practisch
komen die verhoudingen daarop neer, dat een infanterie-officier nog
geen 5 pCt kans heeft om den kolonelsrang en ongeveer 2 pCt
kans om den rang van generaal-majoor te bereiken, terwijl hij ge
middeld 13 jaren behoeft om kapitein en ruim 22 jaren om
hoofdofficier te worden.
Bij de andere hierboven genoemde wapens worden die rangen
reeds bereikt, onderscheidenlijk na 7 a 10 en na hoogstens 20 jaren
dienst als officier.
Is het dan wel te verwonderen, dat de aanvulling van het infan-
terie-officierskorps zooveel, ja alles te wenschen overlaat? Dat
zulks inderdaad het geval is, blijkt niet alleen uit het groot tekort,
waarmede de infanterie al sedert jaren te kampen heeft, doch wordt
ook op welsprekende wijze geïllustreerd door het feit, dat het jongste
jaar der K. M. A. slechts 13 cadetten voor de infanterie van het
Indische leger telt, tegen b.v. 16 voor de artillerie.
Voor de drie studiejaren aan genoemde inrichting geeft het offi
ciersboekje (Nederl. uitgave) voor 1920 de volgende cijfers:
infanterie artillerie
3e studiejaar 18 9
2e 17 17
le 1316
Totaal 48 42
Aangezien het wapen der infanterie ruim 5 maal zooveel officieren
telt als dat der artillerie, is het duidelijk, dat hier kolossale wan-
1) Het feit, dat men momenteel bij de infanterie na 11 k 12 jaren
kapitein wordt, is uitsluitend het gevolg van het groot tekort aan
luitenants.
748