Bet DoorontiDerp op het inuoeren Dan dienstplicht onder de Inlanders en met dezen gelijkgestelden in den Uoiksraad. Vervolg van biz. 641 Den laden Januari kwam de Regeeringsgemachtigde aan het woord ter beantwoording van de sprekers, die in eersten termijn over het ontwerp gesproken hadden. Hij zette zijn betoog in met een algemeene beschouwing over de al- of niet-noodzakelijkheid van uitbreiding onzer weermacht, waar bij uit den aard der zaak de volkenbond en zijn invloed op de internationale verhoudingen en de militaire toerustingen ter [sprake kwamen. Aan de hand van de memorie van antwoord van den Minister van Oorlog in Nederland, dd. 2 Dec. 1919, wees [hij erop, dat nog niets te bespeuren valt van eenigen invloed van den vol kenbond op de militaire organisaties van de mogendheden, welke in de eerste plaats tot ontwapening, althans tot vermindering harer toerustingen zouden moeten overgaan. In aansluiting hiermede be sprak hij in hoeverre een bondgenootschap met andere staten en de groote naijver tusschen de verschillende mogendheden verbete ring van ons krijgswezen overbodig konden maken. Inden Volksraad was een bespreking van deze onderwerpen natuurlijk alleszins op haar plaats; voor de lezers van ons militaire vaktijdschrift meen ik te mogen volstaan met de hieronder volgende aanhaling: ,,De ervaring leert, dat personen, die niet door eigen verdienste „en eigen bekwaamheden, maar door de gunst van anderen worden „geplaatst in eenigen werkkring, zich niet beijveren om de geschikt heid voor de hun toegedachte taak te erlangen, maar dat zij "blijven steunen op die gunst en bijgevolg als regel in de betrekking "niet geven, wat in billijkheid van hen kan worden verlangd. Van '^een vooruitbrengen van de zaak, waarvoor zij staan, is bij der gelijke personen weinig sprake. „Ditzelfde geldt voor de landen, welke bestaan door de goed willigheid van anderen. Voor zoo'n précair bezit, dat ieder oogen- 758

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 20