„het ontwerp eigenlijk geheel in deze quaestie en daarom lijkt het „mij niet ongewenscht het regeeringsstandpunt ten deze volledig „uiteen te zetten. Bij het ontwerpen van deze regeling bestond „noch bij de Regeering, noch bij den ontwerper eenige vrees als „zooeven is aangegeven. Die afwezigheid van vrees was gegrond „op de omstandigheid, dat wij gedurende onze aanwezigheid hier „steeds hebben gebruik gemaakt van de inheemsche bevolking „voor de vorming van onze weermacht. Bij de samenwerking in „het ieger van verschillende elementen van meer dan een eeuw is ik mocht het deze dagen tot mijn groote voldoening consta- „teeren nimmer een voorval van beteekenis voorgekomen, dat „aanleiding zou kunnen geven om te twijfelen aan de volkomen „trouw, de volkomen toewijding, de volkomen toegenegenheid van „onze Inlandsch troepen t. o. van het bestaande gezag. Integendeel „is het volstrekte bewijs voor de absolute betrouwbaarheid van die „troepen bij herhaling geleverd, waar zij, somtijds onder zeer moei- „iijke omstandigheden, stonden tegenover hun eigen volk, „tegenover hun eigen geloofsgenooten. Ik heb gisteren van de „sprekers gehoord, dat de godsdienst een zeer sterke band is, „welke alle Mohammedanen in deze gewesten vereenigt. Ik ben het „volkomen eens met dien geachten spreker, maar hoe sterk die „band ook moge zijn, nimmer heeft het bestaan daarvan één „Inlandsch soldaat doen aarzelen tegenover zijn geloofsgenooten op „te treden, waar zijn meerdere hem dat beval. „Voorts meent de Regeering een bevesting_ van hare opvatting „te mogen zien in de felle tegenkanting van enkele uiterste partijen „tegen het voorgestelde ontwerp. Daaruit kan toch maar een gevolg trekking worden gemaakt, n.l. deze: dat die partijen de invoering „van de militie vreezen en waarvoor zouden zij die anders dan in „hun eigen belang kunnen vreezen? Die partijen vreezen den invloed „van de militie, welke ten gevolge zal hebben, dat uit alle dessa's „op Java geleidelijk menschen in nauwe aanraking zullen komen „met personen, die hen van zekere zijde steeds zijn afgeschilderd „als uitzuigers en uitbuiters. „Zij zullen dan ondervinden en van die ondervinding bij terugkeer „in de desa doen blijken, dat die uitbuiting niet bestaat; dat inte gendeel de zoo zwart afgeschilderde personen zijn, die voor het „welzijn en de belangen hunner ondergeschikten waakten, die min „of meer verplichte retributiën wisten tegen te gaan en die met de „uiterste zorg het betrachten van rechtvaardigheid en welwillend heid nastreefden." 763

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 25