leger binnen 6 tot 8 maanden plaats heeft, die opleiding bij het toekomstige militieleger veel intensiever kan geschieden, omdat het onderwijzende personeel mettertijd van denzelfden landaard zal zijn als de leerlingen, en de opleiding alleen den strijd tegen den buitenlandschen vijand tot doel heeft, is de voorgestelde eerste-oefe- ningstijd niet te kort om nog het boven geschetste, eenvoudige schoolonderricht te geven Maar, zooals de Heer Bergmeijer al opmerkte, er zijn ook officieren met veel ervaring betreffende javaan- sche soldaten, die van meening zijn, dat dezen pas na hun eerste verband, d.i. na zes jaren, goed worden. Als het voorgestelde aantal herhalingsoefeningen maar wat grooter was! Ten aanzien van de officiersopleiding toonde de Reg. zich zeer tegemoetkomend: haar gemachtigde verklaarde, dat er niet het minste bezwaar tegen was om de opleiding zoodanig te regelen, dat de algemeene ontwikkeling van de beroepsofficieren bij het militieleger gelijk is aan die der overigen, hetgeen m i. dezelfde vooropleiding voor beide categorieën insluit. Zeer terecht verzette zij zich tegen een opleiding, waarbij de a.s. Indische officier vijf talen, n.l., behalve de landstaal, nog Nederlandsch, Fransch, Duitsch en Engelsch, zou moeten leeren, maar zulks wordt ook door niemand begeerd. Ook bleek de Reg. bereid tegemoet te komen aan de be zwaren, welke geopperd waren tegen de voorgestelde afscheiding tusschen de h.t.l. op te leiden en de in Nederland gevormde en nog te vormen officieren, bezwaren, welke in de Juni-afl. besproken zijn. Over met de bevolking te houden besprekingen, waarop de Heer Djajadiningrat zoo gesteld was, dat hij eerst den uitslag dier besprekingen wilde afwachten, alvorens de Volksraad zijn oordeel over het ontwerp uitsprak, bracht de Regeeringsgemachtigde het volgende in het midden: Het opleggen van den dienstplicht is een uitvloeisel van het nieuwe Art. 113 van het regeeringsreglement en wanneer de nood zakelijkheid van een grondige bespreking met het volk zelf vaststaat, ware het volgens de Reg. logisch geweest die bespreking aan te vangen met de wijziging van Art. 113 om daarna over te gaan tot bespreking van den uit die wijziging voortgevloeiden dienstplicht. Om dezelfde reden, waarom zoo'n bespreking van het wetsbeginsel achterwege gebleven is, behoeft bespreking van een uit dat wets beginsel voortgevloeiden maatregel evenmin te geschieden en daarom heeft de Reg. er geen bezwaar in gezien de algemeene verplichting, welke uit de grondwet voorvloeit, op te nemen in het dienstplicht besluit, waar de Volksraad over het voornemen der Reg. zijn 765

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 28