ning, het militaire gezag altijd heeft om zich over zijn grenzen uit te strekken. Hij trachtte deze bewering te staven door een paar voorbeelden ontleend aan de militaire toestanden in Engeland en Amerika, d.w.z, twee landen, waar alleen gedurende den oorlog een soort dienstplicht geïmproviseerd is, doch die overigens altijd het stelsel van vrijwillige dienstneming, ook door spreker aanbevolen!, als werkelijken grondslag van hun krijgswezen gehad hebben. Tegen dienstplicht als bevorderaar van het militairisme konden deze voor beelden dus niet veel bewijzen. Ook op andere plaatsen was de Heer Bergmeijer minder gelukkig. Hij stelde zich b.v. nog op het standpunt, dat neutraliteitsschennis voor ons het meest dreigende gevaar is, terwijl onze aansluiting aan den Volkenbond, welke in Jan. j 1. aanstaande was, in oorlogsstijd neutraliteit uitsluit. Ook meende hij, dat men een vloot „desnoods" in korten tijd krijgen kan, een bewering, waarvan ik het gevaarlijke hier niet behoef aan te toonen. De Heer Djajadiningrat voerde met den Regeeringsgemachtigde een kleine schermutseling, waarvan de oorzaak echter in onjuist heden van het z.g. kort verslag gelegen was en welke dus weinig of niets ter zake deed. Van belang waren de woorden, waarmede Spreker zijn repliek besloot; n. 1. „Mijnheer de Voorzitter! De Reg. begrijpe mij wel. Wanneer ik „bij deze gelegenheid enkele bezwaren te berde breng, is dat niet „om de zaak tegen te houden of om mijn stem niet te geven aan „de instelling van een militieleger. „Integendeel! Wanneer ik bezwaren opper, dan doe ik dat om „het daarheen te leiden, dat de zaak wordt, zooals zij wezen moet, „met name een uitdrukking van den volkswil om het Nederland- „sche gezag te helpen handhaven, zoolang het noodig is. Om tot „dat doel te geraken, is eerste vereischte, dat de zaak door de „betrokkenen met blijmoedigheid en idealen, die zoo treffend in de „verschillende betrekkelijke regeeringsstukken zijn geschetst, worde „aanvaard." Die woorden klonken voor het ontwerp wel wat gunstiger dan 's sprekers rede in eersten termijn. De Heer Westenenk bleek niet onvoldaan door de verzekering van den Regeeringsgemachtigde, dat aan invoering van dienstplicht in de buitengewesten besprekingen met de belanghebbenden zullen voorafgaan. Hij constateerde, dat eigenlijk alleen ten aanzien van de geleidelijkheid der invoering de legercommandant ten rechte de Regeering en vele leden van den Volksraad het nog niet eens 770

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 32