Doaraaals de Artikelen 25 en 26
U. G. U. B. fl.,
In de Mei-aflevering van dit tijdschrift wordt door Kolonel Gerth
van Wijk een kritische bespreking over deze artikels gegeven, waar
bij de schrijver een lezing geeft van de genoemde artikels, die als
onomstootelijk juist wordt aangenomen, terwijl op zijn zachtst uit
gedrukt voor een andere opvatting van de bedoeling dier artikels
terdege plaats is (ter zake moge o.a. worden verwezen naar het
artikel van de hand van den Heer Slothouber in de Februari-
aflevering).
Waar die lezing wordt gegeven door een man als de geachte
Schrijver, bestaat het gevaar, dat ze algemeen als juist zal worden
aangenomen, waardoor een opvatting zou ontstaan over de wijze,
waarin in het V.G.V.B.A. ondersteuning en bevelvoering zijn „be
doeld", welke wordt vermeend niet juist te zijn. Ik schrijf gecursiveerd
„bedoeld" en niet „voorgeschreven", omdat een imperatief voor
schrift ten aanzien hiervan inderdaad ontbreekt. (Zie ook meerge
noemd artikel van den Heer Slothouber).
Kolonel G. V. W. beantwoordt 2 vragen:
1. Wat moet worden bevolen omtrent de ondersteuning,
2. Wie moet dat bevelen,
en vindt voor de tweede vraag antwoord in het V. G. V. B. A.,
waarin volgens S. als beginsel is aanvaard, dat de voor de onder
steuning bestemde artillerie onder de bevelen komt van den com
mandant der te ondersteunen Infanterieafdeeling. Schrijver vervolgt
dan
„Punt 26 van genoemd voorschrift, waarvan de aanhef luidt:
„Eenmaal ingedeelde artillerie volgt de bevelen en aanwijzingen
„van den Infanteriecommandant, met wien zij moet samenwerken",
„is ten deze duidelijk en beslist.
„Wel laat deze bepaling in het midden, of de ondersteunende
„artillerie al dan niet bij de infanterie zal worden ingedeeld, doch
",uit punt 25 blijkt onmiskenbaar, dat zoodanige indeeling bepaal
delijk in de bedoeling ligt.
773
I. M. T. 49, 1920.