tijde een, blijkens het aangehaalde art uit den Inw. Dienst Inf., ondergeschiktheid in rang bestaat van meerderen en minderen van Land- en Zeemacht, welke m.i. het criterium is bij de beoordeeling, of art 100 C.W. moet worden toegepast. Niet dus een hiërarchische verhouding, doch een ondergeschiktheid in rang van een gezamenlijk tot den zelfden staat behoorende en samen een militair geheel uitmakende krijgsmacht, waarop derhalve toepasselijk zijn de militaire strafrechtelijke bepalingen ten aanzien van misdrijven door een min dere der landmacht tegen een meerdere der zeemacht, of omgekeerd door een mindere der zeemacht tegen een meerdere der landmacht gepleegd (sententie def. H. M. G., dd 21 Sept. 1883). Deze meening vindt o.a. steun in de sententie van het H. M. G. van 5 Oct. 1909, waarbij een door den Zeekrijgsraad aan boord van Hr. Ms. Wachtschip te Willemsoord, wegens feitelijke insubor dinatie, schuldig verklaarde stoker 2de klasse (beklaagde had nl. zijn meerdere in rang opzettelijk ter hoogte van den hals aangeraakt) weliswaar wordt vrijgesproken, doch deze vrijspraak alleen gegrond is op het feit, dat van een daad van geweld tegen zijn meerdere in den zin der wet niet gebleken is, en niet, dat er geen hiërar chische verhouding bestond tusschen beklaagde en zijn meerdere, i.e. een milicien-sergeant van de landmacht. Meerdere uitspraken van het H. M. G. zijn in dien zin uitge bracht o. a.: I. de sententie van 16 April 1915, waarbij een milicien-soldaat wordt veroordeeld wegens feitelijke insubordinatie gepleegd tegen een marechaussee 2de kl. II. de sententie van 30 Nov. 1917, waarbij een reserve-eerste- luitenant-vliegenier wegens feitelijke insubordinatie gepleegd tegen een kapitein van het Vrijwillig Automobielkorps wordt veroordeeld. III. de sententie van 15 Feb. 1918, waarbij een dienstplichtig soldaat wegens insubordinatie gepleegd tegen een in burger- kleeding gekleed zijnde marechaussee werd veroordeeld. Een opvatting, als door bovenbedoelden chef gehuldigd, kan uit den aard der zaak niet zonder meer worden aanvaard. Feiten als onderhavige, waardoor de eerbied voor den meerdere, de subordinatie door de wet zoo terecht genoemd „het wezen en de ziel van den militairen dienst" wordt aangetast, moeten, ter handhaving van het gezag, vooral in den tegenwoordigen tijd, met zijn funeste, van buitenaf insluipende invloeden, mede ten voorbeeld van anderen, een gestrenge bestraffing eischen. Een eenmaal door het H.M.G. gehuldigde 781

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 43