In de jongste zitting toch van de Eerste Kamer der Staten-Generaal zijn door of namens de verantwoordelijke bewindsmannen inlich tingen verstrekt omtrent de samenstelling en de taak van de voor deze gewesten nieuw te vormen vloot, waaruit duidelijk blijkt, dat niet aan dit onderdeel van de weermacht bij een aanslag van buiten de hoofdtaak zal worden toebedeeld. De eenige logische gevolg trekking op die toelichtingen te gronden is deze, dat die hoofdtaak aan de te reorganiseeren, uit te breiden en naar eisch uit te rusten landmacht zal toevallen, althans indien een krachtige tegenweer ingeval van molest in de bedoeling van de verantwoordelijke macht hebbers blijft liggen. Was het mij niet gegeven een van de meest begeerlijke doeleinden van mijn streven te bereiken, het leggen van de grondslagen voor een voldoend krachtig, aan de eischen des tijd zich aanpassend leger, in ander opzicht is mijn werkzaamheid niet ontvruchtbaar ge weest. Het ligt niet op mijn weg en allerminst in mijn bedoeling hierover uit te weiden, maar wel gevoel ik er behoefte aan hier openlijk uit te spreken, dat hetgeen gedurende mijn bevelhebber schap is bereikt geworden, tot stand is kunnen komen door den onafgebroken, daadwerkelijken steun van de Indische Regeering, waarvoor ik hier mijn groote erkentelijkheid uitspreek, en door de medewerking, welke ik van velen in het leger en van U in het bijzonder in zoo ruime mate heb mogen ondervinden. Allen, die mij met al hun krachten ter zijde stonden, betuig ik daarvoor mijn dank; van U, die rechtstreeks onder mijn bevelen diendet, is in de laatsver- loopen jaren veel geëischt, misschien wel eens meer dan in billijk heid kon gevorderd worden, maar gij allen hebt steeds Uw toewijding en Uw werkkracht met opgewektheid gegeven. Mede daarom zal de tijd van onzen gemeenschappelijken arbeid bij mij in dankbare herinnering blijven voortleven en ik hoop, dat hij bij U, evenals bij mij, den grondslag zal hebben gelegd voor een blijvende vriend schappelijke verhouding, even hecht en zuiver als onze ambtelijke verhouding was. Zijn er naar mijne meening omstandigheden aan te wijzen om de toekomst met meer vertrouwen tegemoet te zien dan in de dadelijk achter ons liggende periode het geval was, ook in ander opzicht is verbetering te bespeuren. Sedert de meest dringende herzienin gen van de materiëele positie van alle militairen hebben plaats gehad, is als de uiterlijke teekenen niet bedriegen der actie van buiten het leger staanden, die tot bereiking van eigen politieke oogmerken de weermacht afkeerig trachten te maken van de taak, 742

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 4