schikken, te inventariseeren en te bewaren, dat zij, op geriefelijke
wijze en zonder tijdverlies, kunnen worden geraadpleegd door hen,
aan wie de laak zal zijn gesteld, de geschiedenis van het Neder-
landsch-Indische leger of een onderdeel daarvan, tot onderwerp
van studie en openbaarmaking te maken.
6. Goedverkoopen. Inderdaad heeft het goedverkoopen in het
leger, zoowel onder Europeanen als onder Inlanders, zich in den
laatsten tijd op bedenkelijke wijze uitgebreid. Voornamelijk moet
dit worden toegeschreven aan het feit, dat de militaire kleeding-
stukken, welke door de eigenaars in den regel voor luttele bedragen
van de hand worden gedaan, in sommige kringen der burgermaat
schappij tengevolge van de prijsstijging dezer goederen grooten
aftrek vinden. Deze aangelegenheid heeft bij voortduring de volle
aandacht van Regeering en legerbestuur. De maatregelen, waarmede
tot nu toe tegen dit euvel werd opgetreden, zijn gebleken onvol
doende te zijn, zoodat binnenkort eenige nieuwe maatregelen ter
bestrijding van het goedverkoopen zullen worden ingevoerd. Zoo wordt
onder meer overwogen, de militairen, die zich bij herhaling aan het
verkoopen hunner kleeding en uitrusting schuldig maken, uit het leger
te verwijderen. Ook tegen de opkoopers van militaire goederen, die
strafbaar zijn ingevolge art. 517 W.v.S., zal strenger, dan tot dusver
het geval was, moeten worden opgetreden.
7. Ongeregeldheden onder Ambonneenzen en Menadoneezen.
Het voorkomen van ongeregeldheden tusschen Ambonneesche en
Menadoneesche militairen is geenszins een verschijnsel van den
laatsten tijd. Zoolang deze beide bevolkingsgroepen naast elkander
in het leger dienen, zijn tusschen hen nu en dan botsingen voor
gekomen, welke haar oorsprong voornamelijk vinden in rasanimo-
siteit.
Dat dergelijke botsingen in den laatsten tijd een enkele maal een
scherperen vorm hebben aangenomen, moet in algemeenen zin vooral
hieraan worden toegeschreven, dat, waar in de laatste jaren een
gevoel van onrust en ontevredenheid en eene neiging tot ongebon
denheid in meerdere of mindere mate tot in bijna alle lagen der
samenleving is doorgedrongen, ook de militairen daarvan uiteraard
niet geheel vrij zijn kunnen blijven; en te minder, waar door buiten
het leger staande extremisten, onder het mom van te willen opko
men voor hunne belangen, er nog voortdurend naar gestreefd wordt
om ter bereiking van politieke oogmerken strijdig met eene gere
gelde orde van zaken onder de militaire landsdienaren een geest
van onrust en ontevredenheid te verwekken.
In het hiervoren bedoelde maatschappelijk verschijnsel vinden
eveneens haar oorsprong de nu en dan plaats gevonden botsingen
tusschen soldaten (niet uitsluitend Ambonneezen en Menadoneezen)
eenerzijds en de politie anderzijds.
In verband met het vorenstaande is het duidelijk, dat, naarmate
in de maatschappij rust en orde geleidelijk zullen terugkeeren, de
gunstige weerslag daarvan zich ook in het leger zal doen gevoelen.
Wat meer in het bijzonder betreft de rasanimositeit tusschen Ambon
neezen en Menadoneezen, mag verwacht worden, dat de kort geleden
792