ingevoerde groepeering van de verschillende rassen in afzonderlijke compagnieën er mede toe zal bijdragen, om in de toekomst botsingen tusschen beide groepen te doen verdwijnen. De Regeering kan niet instemmen met de door een der leden gemaakte opmerking, als zoude onder de Ambonneesche (Menado neesche) militairen in het algemeen een minder goede geest heerschen, hetgeen zou moeten worden toegeschreven aan het minder welwil lend en ontactvol optreden van meerderen. Dat in eene samenleving van meerdere tienduizenden, tot verschil lende rassen behoorende personen en in een tijd als deze vooral, waarbij aan een ieder, die met gezag bekleed is, zulke hooge moreele eischen gesteld worden, individueele gevallen van minder welwilend en minder tactvol optreden voorkomen en ook wel zullen blijven voorkomen, is onvermijdelijk. Waar echter van een zoodanig optre den blijkt, wordt onverwijld ingegrepen. Ten volle kan dan ook bevestigd worden de door een lid gegeven verzekering, dat door de betrokken commandanten terdege gelet wordt op een behoorlijk optreden van meerderen tegenover ondergeschikten. Hetzelfde lid was van oordeel, dat op den bestaanden geest onder de Amboneezen (Menadoneezen) mede van invloed waren de be sluiten van de militaire bezoldigingscommissie. Dat bedoelde voorstellen bij de Ambonneesche en Menadoneesche militairen over het algemeen minder instemming hebben gevonden dan bij andere landaarden, in hoofdzaak doordien zij daardoor de tot dusver door hen ingenomen bevoorrechte positie in het leger zouden verliezen, is reeds aan het licht gekomen tijdens den arbeid der bezoldigingscommissie en later bij de behandeling van bedoelde voorstellen in den Volksraad. Toen reeds is er van de zijde der Regeering op gewezen, dat de bezoldigingsvoorwaarden van alle groepen door de voorstellen der bezoldigingscommissie verbeterd zouden worden, doch tevens, dat onredelijke eischen noodzakelijker wijs moesten worden afgewezen. Waar nu de verbeterde bezoldigingsvoorwaarden, dank zij eene zeer voortvarende wijze van behandeling, practisch reeds in werking zijn getreden, zou het gevoel van teleurstelling, hetwelk aanvankelijk door meerbedoelde voorstellen bij de Amboineezen en Menadonee zen doch meer in het bijzonder bij een deel der onderoffi cieren onder hen is gewekt, zonder eenigen twijfel reeds hebben plaats gemaakt voor een gevoel van voldoening over de zeer beduidende algemeene verbetering in hune dienstvoorwaarden, indien niet de ontstane ontstemming van af het eerste oogenblik als het ware geëxploiteerd ware geworden door buiten het leger staande personen, al dan niet optredende namens eene bepaalde vereeniging, met de bedoeling om zich als regel ter bereiking van oogmerken, welke met het lot van den soldaat niets hebben uit te staan te stellen tusschen dezen en zijne militaire chefs. Dientengevolge valt dan ook in een heel enkel garnizoen onder meerbedoelde militairen eene minder goede geest te constateeren, dan vroeger het geval was, doch de Regeering twijfelt er niet in het minst aan, of de Amboineesche en Menadoneesche militairen in het algemeen en de 793

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 55