ven, bij het verlaten van den dienst het certificaat van goed ge drag uitgereikt. 22 Militaire rechtspraak. Op spoedige invoering van de nieuwe rechtspleging bij de landmacht zal bij het Opperbestuur nogmaals worden aangedrongen. Naar aanleiding van de door eenige leden gemaakte opmerkingen over de zwaarte der straffen, opgelegd aan de militairen, betrokken in de zaak der soldatenraden, kan worden medegedeeld, dat de door een deel van belanghebbenden ingediende gratie-verzoeken nog in behandeling zijn. Daar door den Europeeschen kanonnier Heijndijk, voorzitter van den soldatenbond, geen verzoek werd gedaan om het op 25 en 26 December a.p. te Djocja gehouden congres van de vakcentrale te mogen bijwonen, werd hem uiteraard de vergunning daartoe noch verleend, noch geweigerd. Heijndijk werd dan ook niet gestraft wegens het bijwonen van bedoeld congres, maar zooals uit de in de „Soldatenkrant" van 1 Februari 1920 voorkomende strafreden duidelijk is te lezen, o.m. wegens het onder bedriegelijke voorwendsels aanvragen van ver lof en het zich zonder vergunning begeven naar eene andere plaats, dan waarheen hem dat verlof was verleend. 23. Cursussen voor de Nederlandsche taal. De klacht, dat het onderwijs in de Nederlandsche taal op de cursussen voor de in- heemsche onderofficieren aan deugdelijkheid zou te wenschen over laten, kan door de algemeenheid, waarin zij is gesteld, niet worden beoordeeld; van ondeugdelijkheid is niets gebleken. De tijd sedert de oprichting van de leergangen komt der Regeering te kort voor om thans reeds een afdoend oordeel uit te spreken. Echter kan wel vermeld worden, dat reeds niet-Europeesche sergeanten le klasse in het leger worden aangetroffen wier geheele opleiding in de Nederlandsche taal in het leger heeft plaats gehad. Het streven is er op gericht het onderwijs zooveel mogelijk door beroepsonderwijzers te doen geven, waardoor het stellig steeds meer aan in billijkheid te stellen eischen zal voldoen. Het aantal leerlingen is aangegeven in de algemeene orders voor het leger 1918 No. 66 en 1919 No. 34 en bedraagt thans 39. Aangezien geen examen wordt afgenomen, zijn geen examen- eischen gesteld. Overgang naar een hoogere klasse wordt geregeld in verband met de uitgebrachte rapporten. Echter is wel aangegei- yen, hoever zich het onderwijs in elke klasse moet uitstrekken, en is het leerprogramma ongeveer in overeenstemming met dat van het Algemeen Nederlandsche Verbond. Terzake wordt verwezen naar de order voor de infanterie No 15, order voor de cavalerie No. 29, order voor de genie No 22 en order voor den militair geneeskundigen dienst No. 122; voor het wapen der artillerie is deze aangelegenheid voorloopig nog bij rond schrijven geregeld. 24. Onderwijs aan soldaten kinderen. Ten aanzien van de zorg voor het onderwijs aan kinderen van militairen w. o. te verstaan alle kinderen, zoowel van Europeesche als van niet-Europeesche 800

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 62