len, zelden eenig voordeel heeft gehad. Zoo kon het dan ook ge beuren, nu ruim twintig jaren geleden, dat in een tijd, toen van de Infanterie de hoogste offers werden geëischt, de promotie tot kapitein anderhalfjaar lang stilstond, als gevolg van zekere inzichten omtrent de normale behoefte aan infanterie in de Buitengewesten, welke inzichten leidden tot een belangrijke inkrim ping van het aantal kapiteinsplaatsen bij dat Wapen. Eischten de toestanden in eenig Buitengewest tijdelijke versterking van de daar organiek gelegerde troepen, b.v. tot het fnuiken van verzet, dan werd uit Java veldinfanterie daarheen op expeditie of excursie gezonden. De veldinfanterie kende al evenmin een organisatie, zooals men die bij de westersche legers aantreft. Hare organisatie bepaalde zich n.l. daartoe, dat zij een aantal geheel op zichzelf staande mo biele colonnes vormde van een vaste formatie, gelijk aan die van een zwak bataljon naar westerschen grondslag, en dienovereen komstig veldbataljons geheeten. Deze bataljons lagen zonder eenigen onderlingen samenhang over geheel Java verspreid. Ten behoeve van het administratief beheer over deze troepen werd Java, overeenkomstig de geographische indeeling van dit eiland, in drie militaire afdeelingen verdeeld, aan het hoofd van elk waarvan een hoofdofficier werd geplaatst, die uiteraard een hoogeren rang moest hebben dan de bataljonscommandanten. En aangezien deze, evenals in het moederlandsche leger, de rangen van majoor en luitenant kolonel konden bekleeden, moest zoo'n afdeelingscommandant wel vanzelf den rang van kolonel krijgen. Het aantal kolonels was dus geheel afhankelijk van het aantal administratieve ressorten als bo venbedoeld. Toen dan ook een vijftiental jaren geleden de vierde militaire afdeeling op Java werd ingesteld, werd de legerformatie uitgebreid met een kolonel ten behoeve van het nieuwe commando. In gelijken geest werd reeds vroeger gehandeld bij de legering van enkele veldbataljons ter westkust van Sumatra en in Atjeh. Voor één van de militaire afdeelingen op Java zag men zich verplicht den afdeelingscommandant den rang van generaal-majoor te geven, omdat de vorsten van Solo en Djokja óók dien rang bekleeden en men het niet oirbaar achtte de hoogste militaire autoriteit in de afdeeling van lageren rang te doen zijn. Aan deze toevallige omstan digheid, welke met legerorganisatie als zoodanig niets uitstaande heeft, dankt de infanterie-officier dus het feit, dat een generaalsplaats meer voor hem bereikbaar is, dan anders het geval zou zijn geweest. Wel hebben de toestanden zich sedert in zooverre gewijzigd, dat de 746

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 8