z.g. garnizoensinfanterie in haar geheel is geworden mobiele infan
terie bij uitnemendheid; dat de mobiele colonnes, daardoor hun
reden van bestaan verloren hebbende, werden opgeheven, en dat
op Java het z.g. brigadeverband werd ingesteld, doch de van ouds
bestaande organisatie van het wapen der infanterie bleef in wezen
onveranderd: Van eene naar bepaalden maatstaf organieke groepee
ring der bataljons in hoogere verbanden, zooals die in alle legers
ter wereld bestaat, is bij de infanterie nog steeds geen sprake. En
daarmede mist dat wapen de noodzakelijke basis, waarop de voor
uitzichten van den infanterie-officier moeten zijn gebouwd.
Die vooruitzichten worden n.l. bepaald door de onderlinge verhou
ding van de aantallen officiersplaatsen in de onderscheidene rangen,
door de legerformatie vastgesteld.
De verhouding nu van het aantal generaals- en kolonelsplaatsen
tot dat der overige officiersplaatsen bij het wapen, alsook van
het aantal hoofdofficiersplaatsen tot dat in subalterne rangen, wordt
ook thans nog geheel of goeddeels beheerscht door toevallige uti
liteitsoverwegingen, waarbij, naar oud-vaderlandsch gebruik, de
zuinigheid in de eerste plaats komt, de belangen van het officiers
korps zoo goed als niet meetellen. De formatie der infanterie mist
daardoor tevens de noodzakelijke vastheid voor de regeling van de
aanvulling van het kader, zoo officiers- als lager kader. Deze on
vastheid vormt bovendien eene voortdurende bedreiging van de
vooruitzichten van den infanterie-officier, welke vooruitzichten niet
alleen toch al niet schitterend zijn, doch zelfs niet aan redelijke
eischen voldoen, zooals uit de volgende cijfers moge blijken.
De infanterie telt, ongerekend de verlofgangers, in totaal ruim
700 officieren en onderluitenants. Met dat aantal zouden 39 batal
jons naar westersch model kunnen worden geëncadreerd. Nochtans
telt de formatie slechts 6 kolonels, d.i. een kolonel op 6V2 batal
jon infanterie: eene verhouding nög ongunstiger dan in het Neder-
landsche Leger, waar men naar rato ongeveer half zooveel kolonels
in de formatie telt als in elk ander westersch leger! En wanneer
men verder bedenkt, dat als regel onder het groot aantal verlof
gangers zich geen enkele bevindt met den rang van kolonel, dan
is feitelijk de verhouding nog belangrijk ongunstiger.
In de vergadering van den Volksraad van 10 Januari 1920 gaf de
Legercommandant het volgende overzicht van de kans, die de offi
cieren van de onderscheidene Wapens hebben om de rangen van
Kolonel en Generaal-Majoor deze beide te zamen genomen te
bereiken. Volgens dat overzicht is die kans bij:
747