Ten einde ervan verzekerd te zijn, dat in oorlogstijd onmiddel lijk alles goed functioneert, is het noodig in vredestijd reservefor maties in het leven te roepen, waarin het personeel en het mate rieel het laatste voor zoover noodig wordt opgenomen. Technik und Wehrmacht, Nos 3 en 4 1920. Majoor Kleinhaus beschrijft in „Die Munition der deutschen In fanterie im Weltkriege" de groote moeilijkheden, welke men te overwinnen had bij den munitieaanmaak door het reeds in begin 1915 voelbaar wordende gebrek aan grondstoffen. Nadat eerst het kopergehalte in de hulzen was verminderd, moest al spoedig worden overgegaan tot den invoer van ijzeren hulzen voor infanteriepatro- nen in begin 1916. Dat het heel wat moeite kostte hiervoor geschikt materiaal te vervaardigen, gegeven de hooge eischen, welke aan de huls van de geweerpatroon gesteld moeten worden, behoeft geen betoog. Aan nikkel ontstond eveneens gebrek, later aan antimoon, zoodat de kogels uit zachtlood moesten worden gemaakt. Tin ont brak en daarmee tinfoelie voor de slaghoedjes, zoodat papieraf- sluiting moest worden gebezigd. Bij gebrek aan kwikzilver moest het gehalte daarvan in de slagsas worden verminderd. Van houtcel- luiose in plaats van katoen moest men ten slotte het schietkatoen- kruit vervaardigen. En bij dat alles moest er met de meest mogelijke zorg voor worden gewaakt, dat de troep geen oogenblik het vertrouwen in de munitie verloor, 'dus van al die veranderingen niets merkte. Daarbij kwam nog, dat intusschen steeds nieuwe eischen aan de infanteriemunitie werden gesteld. Loopgraafschilden, vliegtuigen, kabelballons, later tanks, stelden alle hun bijzondere eischen, hetzij wat brandverwekkend dan wel wat doorborend vermogen oetrett. Kapitein Ludwig- DREES meent, dat een van de zwakke zijden van het overigens zoo goede Duitsche leger was, dat daarin de artillerie niet naar waarde werd geschat. Infanterie en cavalerie waren de wapens, die zich in de sympathie verheugden, de wapens, waarbij vorstelijke personen als chefs werden ingedeeld De kroon prins b. v. kreeg wel infanterie en cavalerie te commandeeren, hij heeft echter nimmer de artillerie-uniform gedragen. Dit teekent de sympathie, welke men voor het zware wapen in het militaire Duitsch- land koesterde. Rijdende artillerie was nog iets, maar de artillerie te voet telde heelemaal niet mee. En ten slotte was dit de eenige artilleriesoort, welke op de hoogte van haar taak was. Geheel anders was de toestand in het Fransche leger. Under Napoleon kwam eerst de artillerie, dan de andere wapens. Napoleon zelf afkomstig van de artillerie wees met verontwaardiging een aanbod van de regeering af om een infanteriebrigade te comman deeren. toen hij na de inneming van Toulon tijdelijk niets te doen had Nog sterker, Marmont vermeldt, dat in de militaire staten van dien tijd het volgende voorkomt 907

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 101