Toen Smuts bericht kreeg van gevangenen, dat de vijand ver sterkingen liet aanrukken naar Kondoa Irangi en hij vermeende, dat zulks alleen uit Oesambara kon plaats hebben en deze versterkingen eerst na eenige weken konden arriveeren, gelastte, hij, dat de geheele 2de divisie naar Ufiome en Kondoa Irangi zouden oprukken. De gebeurtenissen bij Lol Kissale deden Lettow begrijpen, dat de vijand langs dezen weg naar het hart der kolonie oprukte. Hij begon met drie compagnieën van het Kiwu-Meer weg te nemen. Deze werden met schepen over het Tanganjika-Meer over gevoerd naar Kigoma, van hier per spoor naar Kigoma, en te voet naar Kondoa Irangi. Het belang van de heerschappij over het Tanganjika-Meer springt hier wel in 't oog. Kapitain Klinghardt commandeerde deze drie compagnieën en kreeg nog de beschikking over de twee compagnieën, die benoorden Kondoa Irangi stonden en de compagnie, die van Dar-es-Salam ontboden werd (Kap. VON Kornatzky). Totaal dus 6 compagnieën. Voorts werd de 13de compagnie, wier standplaats in vredestijd Kondoa Irangi was, uit Lembeni weggehaald, welke compagnie de krachttoer uitvoerde door van Buiko dwars over de waterarme Massai-steppe naar Kondoa Irangi te marcheeren (Eerste-Luitenant Langen). Met geforceerde marschen wist zij nog tijdig te Kondoa te komen. Let tow bemerkte de werkeloosheid aan Engelsche zijde bij Kahe (Smuts marcheerde eerst 18 Mei op) en verwachtte tegen Lembeni geen aanval. Hij was van oordeel, dat de vijand zijn hoofdaandacht schonk aan den weg Aruscha Kondoa Irangi. Daar om begaf hij zich met 15 veld- en 2 bereden compagnieën via Handeni naar Kimamba aan den Tanganjika-spoorweg. (De afstand tusschen Mombo en Kimamba is 2C0 K.M.) Majoor Kraut, Lettow's rechterhand, kreeg het bevel in Noord- Pare. In Lettow's werk geeft hij een beschrijving van den tocht dezer compagnieën, die heusch niet eenvoudig was. De bereden brigade zette den 7den April haar marsch voort naar Ufiome. Eerst den 13den April kon zij Ufiome bezetten na een afdeeling ter sterkte van 1 compagnieën te bebben verdreven. Wegens vermoeidheid van de paarden werd een halt gehouden tot den 17den. Intusschen waren een bereden bataljon, een infan- teriebataljon en één bergbatterij gedetacheerd om Umbulu te bezet ten, dat echter eerst 11 Mei werd veroverd. Den 17den April werd de marsch naar Kondoa Irangi voortge- 838

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 30