en postloopers leverde. Elke gemeente leverde een contingent soldaten, behalve wanneer zij van deze verplichting vrijgesteld was, omdat zij een relais postloopers onderhield, dan wel de verblijfplaats was van een districtshoofd (quan huyên) of van een prefect (quan phu), in welk geval zij de satellieten voor diens wacht te leveren had. De sterkte van het contingent wisselde nog al: onder Gia Long bedroeg het één op acht krachtigen; onder Minh Mang was het 1 op 5; Tu Due bracht het terug tot 1 op 7, terwijl het omstreeks 1875 onder het Fransche bestuur in Cochinchina 1 op 15 bedroeg. Was het aantal ingeschrevenen geen veelvoud van het lichtingscijfer, dan kwam het overschot ten voordeele der gemeente, b.v. bij eene lichting van 1 op 7 behoefde een gemeente van 48 ingeschrevenen der Trang Hang slechts 6 man te leveren, alsof zij niet meer dan 42 krachtigen telde. Vrijwillige dienstnemers kwamen echter niet in mindering van het contingent. De aanwijzing voor den militairen dienst geschiedde niet door middel van loting: de inwoners eener gemeente moesten zich ver staan met de ingeschrevenen, die wel in militairen dienst wilden gaan. Meestal schonk men hun eene toelage voor hun geheelen diensttijd, of wel men gaf hun familie het gebruik van een zeker oppervlak der gemeentegronden. De adat wilde, dat de gemeente voor den militairen dienst zooveel mogelijk ingeschrevenen uit groote gezinnen koos; een eenigen zoon was het niet vergund zijne ouders te verlaten om soldaat te worden. De staat mengde zich niet in de overeenkomst tusschen gemeen ten en vertrekkende ingeschrevenen, maar bepaalde zich er toe eiken man te weigeren, die lichamelijk ongeschikt was voor den militairen dienst. In de provincies van Neder-Cochinchina gaven de ge meente 100 tot 120 ligatures (francs) per jaar aan een soldaat; de arme gemeenten gaven niet meer dan 60 a 80 ligatures. De jaarlijksche soldij, door den staat uitgekeerd, bedroeg 12 liga tures, benevens de kleeding en 12 maten rijst (van 35 liters). De soldij en het ration werden per dag berekendde verlofgangers en de lichting, die niet onder de wapens was, ontvingen niets. In vre destijd was het leger in 2 of 3 bans verdeeld, die, met uitzondering van de officieren, bij toerbeurt onder de wapens kwamen. Na 3 maanden gediend te hebben, keerde de soldaat weer 3 maanden naar huis terug. Waren er 3 bans, dan diende hij 3 maanden, om daar na weer 6 maanden te rusten. De duur van den dienst was 10 jaar; bij zijn ontslag na 10 jaar werd de ex-soldaat nog slechts voor de helft van het hoofdgeld aangeslagen, na 20 jaar was hij vrijgesteld 877

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 71