van belasting. Ook had hij na volbrachten diensttijd meerder mee- zeggenschap in het gemeentebestuur, waarover later. Een sergeant, die na een zeker aantal jaren op proef gediend te hebben, een koninklijke aanstelling in zijn rang verkregen had, kon in dienst blijven, zoolang hij verkoos. Zoolang hij onder de wapens verbleef, telde hij onder het contingent zijner gemeente. Hij werd slechts ontslagen wegens lichamelijke ongeschiktheid of hoogen leeftijd; in Annam bestond voor geen enkele categorie van ambtenaren pen sioen, een toestand, dien de Franschen tot 1898 handhaafden. De administratie der regimenten (recruteering, soldij, uitrusting, vivres) geschiedde door middel van stukken, opgemaakt door de compagniescommandanten, bijgestaan door militaire schrijvers. De stukken werden nagezien door den officier van administratie (Tri Bo) daarna namens den regimentscommandant geverifieerd en gezegeld en ingediend bij het militaire bureau van het hoofd van den administratieven dienst der provincie, welke den aangevraagden men- schen soldij of uitrusting moest leveren. Werd b.v. een man vermist, dan schreef de militaire schrijver der compagnie, waarvan de soldaat gedeserteerd was, een brief aan den chef van den adm. dienst der provincie (Quan Bö), om het feit te melden en een vervanger aan te vragen. De brief, opgemaakt namens den regimentscommandant (Quan Cö), werd nagezien door den Tri Bö, geviseerd door den provincialen militairen commandant (Lanh Binh) en doorgezonden aan den Quan Bo. Bij laatstgenoemden aanbtenaar nam het militaire bureau den brief in ontvangst en meldde de af wezigheid van den deserteur aan de gemeente van zijn domicilie, welke verplicht was haar militaire contingent steeds op sterkte te houden. Kon de gemeente den deserteur niet opsporen, dan zond zij een plaatsvervanger aan den Quan Bö, die hem naar zijn regi ment deed geleiden. Desertie kwam intusschen veelvuldig voor. Niet langer dan een maand, werd ze niet streng gestraft; het verlies van het ration voor den duur zijner afwezigheid en eenige stokslagen, brachten den deserteur weer in het reine met de krijgstucht. Bij desertie langer dan een maand werd de deserteur overgeleverd aan de justitie en overeenkomstig de wet veroordeeld. (De civiele rechter oordeel de zoowel in burgerlijke als in militaire delicten) Oogenschijnlijk een krachtige, bijna moderne organisatie, bleek een goed deel van het leger slechts op papier aanwezig. Verder was het grootendeels slechts gewapend met pieken, lansen of sabels; de artillerie, waarvan elke provincie 2 compagnieën te leveren had, 878

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 72