De lijfwachten der Inlandsche bestuursambtenaren werden
aanvankelijk afgeschaft, terwijl de koninklijke garde tot een paar
duizend man verminderd werd, waarbij al het personeel van het
koninklijke huis: paleiswachten, lans- en standaard-dragers
palankijndragers, koks, tuinlieden, enz. onder de sterkte waren
begrepen.
De gouverneur-genraal ad int. Bideau gaf den Inl. bestuursamb
tenaren hunne wachten terug, omdat hij hunne dubbelzinnige
houding tegenover de opstandelingen terecht toeschreef aan gebrek
aan machtsmiddelen om tegen hen op te treden. Zijn opvolger
de gouverneur-generaal de Lanessan, breidde in 1891 deze linh co'
nog uit, gaf hun geweren, soldij en uniform en stelde ze, onder
toezicht van de residenten, ter beschikking der mandarijnen. Deze
troepen bestonden geheel uit militie, hadden geen man Eur. Kader
en werden door mandarijnen aangevoerd. Toch werd bijna
uitsluitend door middel van deze militie de Tonkineesche delta
gepacificeerd.
Hoewel Gouverneur-Generaal de Lanessan met dezen maatregel
groot succes had, gaf hij aanleiding tot heftige vertoogen in de
Europeesche pers, zoowel van de kolonie als van Frankrijk. Men
beschuldigde de Lanessan wapens te leveren aan de erfvijanden,
„de mandarijnen en geletterden"; men kondigde aan, dat de linh
co weldra zouden dienen tot een algemeenen opstand, die de
ranschen in zee zou jagen, enz. Dit zijn Ieitmotiven uit een koor,
dat geregeld bij de behandeling van het militievraagstuk in dé
Fransche koloniën is aangeheven, zooals men zien zal, en die ook
ten onzent niet onbekend zijn. De Lanessan liet zich intusschen
niet intimideeren, zoodat in 1891 in Annam bij eene sterkte van
man Eur Troepen, niet minder dan 2500 man garde indigène
en 4000 man linh co' onder de wapens stonden; zelfs werd kort
daarop het regiment „Tirailleurs annamites" door 3000 miliciens
vervangen, terwijl in Tonkin meer den 8000 miliciens in dienst
gesteld waren. De Lanessan deed zulks intusschen niet geheel
uit vrijen wil, maar „met het doel het crediet, bij het moederland
aan te vragen, te verminderen en aldus de beschuldigingen der
Kamers te vermijden-altijd te duchten, als het Tonkin betrof",
immers de kosten van linh co' en garde civile indigène kwamen
ten laste van de kolonie, de Iegeruitgaven ten laste van het moederland.
Daarom werd ook op zijn instigatie het besluit van 21 April 1891
door den President der Republiek uitgevaardigd, waarbij de
gouverneur-generaal belast werd met de organisatie en reglementeering
880