onder hunne autoriteit gesteld hebben. Aldus ontstond eene verhou ding als tusschen patriciërs en cliënten onder de Romeinsche republiek. In Cambodja bestond geen leger, noch schutterij, noch gendarme rie. Wilde men een leger bijeen brengen om aan eeri ernstig gevaar het hoofd te bieden, dan gaf de koning den mandarijnen het getal op van het contingent, dat hij op den been wilde hebben en deze riepen dadelijk hunne Comlangs (cliënten) op. In de hoofdstad aan gekomen, plaatsten de cliënten zich voorloopig onder de bevelen hunner patroons, waarna ze over de verschillende wapens verdeeld werden: artillerie, infanterie, corpsen gewapend met lansen, pijl en boog of wel met stokken. Daar er kader zoomin als soldaten wa ren, en men in Cambodja geen militaire mandarijnen had, begon de koning met als opperbevelhebber een zijner waardigheidsbekleeders aan te wijzen, dien hij daartoe het meest geschikt achtte. De minis ters en de geïmproviseerde generaal kozen de subalternen, wien men een commando gaf naar de mate van vertrouwen, dat hij inboezemde, liet leger werd gevoed met wat plaatselijk verkrijgbaar was. Het spreekt van zelf, dat Cambodja met een dergelijk leger tus schen de militair georganiseerde rijken Siam en Annam steeds het kind van de rekening werd en tevens aanhoudend aan burgeroorlog onderhevig was. Een dergelijke burgeroorlog tusschen den regeeren den vorst Norodom en diens jongeren broeder Votha gaf den Fran- schen aanleiding zich in de Cambodjasche zaken te mengen. Votha beging een gelijke onvoorzichtigheid als Tu Due in Annam: hij be zorgde nl. door zijn optreden tegen de Inl. Christenen den Franschen uitstekende partijgangers. Na Norodom, die in 1862 reeds naar Bang kok was uitgeweken, op den troon te hebben hersteld, sloten de Franschen met hem in 1862 een protectoraatsverdrag. Daarna wer den door de Franschen achtereenvolgens de opstanden van Anq Phim alias Assoa en van den pseudo-Pucombo gedempt, waarna (1). Men klaagt ten onzent terecht wel eens over de weinige kennis in het moederland betreffende de koloniën, maar ziehier een Fransch staaltje: Henri Cordier schrijft met volkomen negeeren van de kronieken in Moura's werk over Cambodja, dat hij nota bene onder zijne bronnen vermeldt, onder het hoofd Cambodja in de Grande Encyclopaedic:-,.Les trois dernières années ont été signalées par les troubles fomentës au Cambodge par le second frère de Norodom, Ang Phim, né en 1842, et plus connu sous le nom Si Watha; les partisans de ce prince ont été dispersés et ses derniers adhérents ou plutót les pirates et les voleurs. traqués par les miliciens, se sont refugiés dans les montagnes''. Als men nu weet, dat Moura jaren lang in Cambodja werkzaam was en zijne kronieken ter plaatse samenstelde, krijgt men eenig idee over de kennis der koloniën in Frankrijk door een dergelijke, zij het dan encyclopedische geschiedschrijverij. Watha en Ang Phim allias Assoa zijn afzonderlijke personen, beide opstandelingen tegen Norodom's Franschgezinde regeering. 884

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 78