tot 25 pCt van bet aantal aan te sluiten toestellen. Ten slotte heeft
de centraalpost een schel, meestal een gelijkstroomschei, werkende
op een eigen locaalbatterij, bij den centraalpost behoorende.
In den centraalpost is dan ingebouwd of wel aan den centraalpost
kan aangesloten worden een volledig telefoontoestel, om met eiken
der aangesloten toestellen te kunnen spreken en ze te kunnen oproepen.
Verder behoort bij elke lijn, die naar den centraalpost gaat, een
bliksemafleider, welke alle op een zoogenaamde tafel worden bij
eengebracht.
De oproepingsignalen komen alle nagenoeg overeen met het
volgend type (Figuur 1.)
Zij bestaan alle uit een electromagneet (weekijzeren kern, omgeven
door een groot aantal omwindingen van dun, met zijde geïsoleerd
koperdraad).
De weerstand dezer signalen is ongeveer 200-600 Ohm.
Aan de signalen is altijd een regeling voor de gevoeligheid er van
aanwezig, terwijl voorzorgen zijn genomen tegen het kleven van het
anker. De werking is deze, dat wanneer de inductorstroom van een
aangesloten toestel door de windingen van den electromagneet loopt,
de kern magnetisch wordt en dus een anker kan aantrekken, Hierdoor
wordt een klepje losgelaten, dat door zijn eigen gewicht neervalt
en het nummer van het signaal doet zien. In zijn laagsten stand
wordt, wanneer men den gelijkstroom-centraalwekker heeft
ingeschakeld, door het klepje automatisch de stroomketen van
de locale wekkerbatterij gesloten. Deze kan men weer verbreken,
door het klepje in zijn ouden stand op te klappen,
Soms komen voor één oproepsignaal twee electro-magneten naast
elkaar voor, waarvan de windingen in serie zijn gewikkeld. De
weerstand dier windingen kan nu lager zijn 4:50 Ohm).
Aan de nieuwere wisselborden komen voor oproepsignalen met
mechanisch-automatische oprichting der kleppen. Ze heeten dan
signaalklinken, omdat zij een vereeniging zijn van het oproepsignaal
en de beantwoordingsklink. Zij zijn zoodanig ingericht, dat bij het
inbrengen van een koordstop in de klink, het signaal zich automa
tisch sluit. Figuur 2 geeft de inrichting duidelijk genoeg weer.
De sluit - of afschelsignalen komen veel overeen met de oproep
signalen. De weerstand (ongeveer 1500 Ohm) en de zelfinductie der
eerste is in den regel veel hooger door de omstandigheid, dat deze
signalen geen telefoonstroomen mogen doorlaten, doch wel moeten
aanspreken op inductorstroomen, die een veel lager frequentie hebben
dan de spreekstroomen (respectievelijk 10 en 2000). De hooge zelf-
932