Korte (Ikdedeelingen.
Uerhooging Dan pensioenen, gagementen en onderstanden.
Bij Gouvernements-besluit van 13 September 1920 No. 30 is
machtiging verleend om, gerekend van 1 Januari 1920, aan gewezen
burgerlijke en militaire landsdienaren, aan onderwijzers, schoolopzie
ners en leeraren bij het bijzonder onderwijs, predikanten, hulppre
dikers en godsdienstleeraren, zoomede aan de nagelaten betrekkingen
van burgerlijke en militaire landsdienaren en van andere personen,
bijwijze van voorschot, te doen uitbetalen de verhoogingen van de hun
toegekende of toe te kennen pensioenen, gagementen of onderstanden,
met dien verstande, dat in mindering van het voorschot worden
gebracht de genoten duurtetoeslag en de ontvangen extra tegemoet
koming van een maand pensioen, gagement of onderstand.
Bij Gouvernementsbesluit van 13 September 1920, No. 31 is een
overeenkomstige maatregel getroffen ten aanzien van de pensioenen
en onderstanden aan weduwen en weezen, welke zijn of zullen wor
den toegekend ten laste van de weduwen- en weezenfondsen van
Europeesche burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch Indië, van de
Europeesche officieren van het Nederlandsch Indische leger en van
militairen beneden den rang van officier bij de koloniale troepen.
De verhooging bedraagt 40 percent van het bedrag van het pen
sioen, het gagement of den onderstand met een algemeen geldend mini
mum van f 150 'sjaars, met dien verstande echter, dat de verhooging
75 percent van het bedrag van het pensioen, het gagement of den
onderstand niet mag overschrijden.
De maatregel komt dus hierop neer, dat de pensioenen, de gage
menten en de onderstanden worden verhoogd als volgt
a. die beneden f 200 'sjaars met 75 percent
b. die van en met f 200 tot en met f 375 'sjaars met een vast
bedrag f 150 'sjaars;
c. die boven f 375 'sjaars met 40 percent.
Verder wordt geen voorschot uitbetaald, wanneer aan pensioen
en verhooging te zamen meer dan f 12000 'sjaars zou worden genoten.
Wat militaire landsdienaren betreft, behoort hierbij nog in aan
merking te worden genomen, dat voor hen, die op of na 1 Januari
1920 den dienst bij het Nederlandsch Indisch leger met pensioen
hebben verlaten of zullen verlaten, de pensioenen gelden, zooals
die door de militaire bezoldigingscommissie zijn voorgesteld, behou
dens enkele daarin door den legercommandant gebrachte wijzigingen,
terwijl ook deze pensioenen op den bovenaangegeven voet worden
verhoogd.
953