Openbare behandeling can Aid. IX (Oorlog) nan de begroeiing uan 1921, Indisch ontiuerp. Uitreksel uil de Bandellingen uan den Volksraad. (Bier en daar bekort) 12de üergadering 29 3uni 1920 Aan de orde is onderwerp 1: Begrooting vanNèder- landsch-Indië voor het dienstjaar 1921, afdeeling IX, Departement van Oorlog. De heer So se li sa: Mijnheer de Voorzitter! Bij het sectieonderzoek van de thans aan de orde zijnde begrooting van het departement van oorlog werd blijkens het Afdeelingsverslag, door vele leden waardeering er over uitgesproken, dat op dere begrooting tal van voorzieningen en verbeteringen worden voorgesteld in het belang van den soldaat, die van dezen legercommandant bij herhaling zoo tal van blijken van medeleven en van warme belangstelling in zijn bestaan ondervindt, en het is mij eene behoefte van deze plaats daarvan mededeeling te doen. Dat ieder soldaat dit moge inzien, daarvan diep doordrongen moge zijn. Dan zou er van „kankeren", van ontevredenheid, van een minder goeden geest in het leger geen sprake zijn. Dit laatste, Mijnheer de Voorzitter, doet mij met weemoed denken aan mijne militaire landgenooten, onder wie ik kan het niet verhelen thans een minder goede heerscht. Blijkens de Memoiie van Antwoord spreekt de Regeering dit tegen. Ik zou mij slechts er over mogen verheugen, indien zij den toestand juist heeft ingezien; ik grond mijne bewering, mijne uitspraak, op tal van brieven, welke door mij van verschillende garnizoensplaatsen werden ontvangen en mij het onomstootelijk bewijs leveren, dat de geest onder de Amboneesche militairen niet is, zooals die behoort te wezen. Doch ook persoonlijke waarneming hier en op enkele plaatsen, waar ik kort geleden geweest ben, geeft mij de volle overtuiging, dat er een minder goede geest heerscht onder mijne militaire landgenooten. Vraagt men hiervoor naar bewijzen? Laat ik slechts enkele noemem. Het was te Magelang in den loop der vorige maand, dat de vereeniging „Ambonsch Studiefonds" aldaar, welke het grootste aantal leden onder de militairen telt, onder mijn presidium een vergadering hield. Elke vergadering dier vereeniging pleegt te worden geopend en gesloten met gebed, het gebed, waarin de Ambonees zijne kracht zoekt, waarin de soldaat, voordat hij i en strijde trekt, zich in allen ootmoed begeeft. Het is voor hem een heilig goed. Wat ik nooit verwacht had, is daar gebeurd; enkele militairen verboden mij uit naam van allen, 964

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 58