De heer Oppermann:
Mijnheer de Voorzitter! In het Afdeelingsverslag is de kwestie
van het secretariaat-generaal weer aan de orde gesteld.
Dit geeft mij aanleiding, deze aangelegenheid hier te bespreken
wat ik anders vermoedelijk niet zou hebben gedaan.
Ik stel voorop, dat ik het votum van den Volksraad in deze zaak
destijds_ niet goed heb kunnen begrijpen.
Wat is n.l. het geval geweest?
De Legercommandant is van oordeel, dat een secretaris-generaal
noodig is, om hem van een deel van zijne te drukke werkzaamhe
den te ontlasten. Na rijp beraad is Zijne Excelletie tot de conclu
sie gekomen, dat de maatregel alleen dan zijn vol nuttig effect kan
hebben, indien voor die betrekking een generaal-majoor wordt aan
gewezen. Neen! zegt de Volksraad, geen generaal-majoor, maar
een burger-ambtenaar moet het zijn.
Mijnheer de Voorzitter! Zoo ooit, dan was hier toch wel het
geval aangewezig, dat de departementschef en die alleen kon
beoordeelen, welke kwaliteit en welke positie zijn secretaris gene-
raai moest hebben, om dezen de werkzaamheden te kunnen over
dragen, die hij van zich af zou willen wentelen. Anderen zijn tot
zoo n oordeel niet in staat en dus ook niet bevoegd, zoolang zij
niet eenigen tijd in het kabinet van dien departementschef hebben
kunnen ragaan, wat daar zooal omgaat. Want alleen de stukken,
die dagelijks om afdoening vragen, kunnen tot staving van het
oordeel dienen. Elke theoretische argumentatie legt het af tegen de
logica, die uit den stapel bundels spreekt.
Alleen met de stukken zelf kan worden aangetoond, welke daar
van kunnen worden overgedragen aan een secretaris-generaal, die
militair is en eene positie bekleedt boven de afdeeiingshoofden, en
welke aan een functionaris, die burgerambtenaar is.
Elke andere wijze van argumentatie acht ik in dit bijzondere ge
val niet afdoende en niet bevredigend.
En nu kan het toch niet in de bedoeling hebben gelegen, Mijn
heer de Voorzitter, om zich destijds aan de hand der stukken te
willen laten overtuigen?
Dat was toch practisch onuitvoerbaar?
Het eenig afdoend argument van den Legercommandant tegen de
geopperde bezwaren kon dan ook niet anders luiden, dan dat Zij
ne Excellentie de éénige was, die over de zaak kon oordeelen en
dat eene nauwgezette overweging haar tot de gekozen oplossing
had gebracht. 6
Het heeft echter niet mogen baten, wat het zij in het voor
bijgaan opgemerkt te zonderlinger aandoet, als daar naast wordt
gesteld de hier verleden week doorgehamerde post voor de zeer
belangrijke, echter zoo goed als niet gemotiveerde, personeelsuit
breiding der Algemeene Rekenkamer.
Regeering verklaart in haar Memorie van Antwoord op het
Afdeelingsverslag, dat een burger secretaris-generaal den Legercom
mandant niet noemenswaard zou kunnen ontlasten, tenzij daaraan
966