Maar toch zal in dit parlement in wording de verdediging der weinig populaire legerbelangen moeten worden toevertrouwd aan iemand, die in het parlementair debat zijn man staat. Want het vertrouwen in en het gezag van den legercommandant, zoowel in als buiten het leger, zou ernstig kunnen worden geschaad, indien zou blijken, dat die autoriteit op den duur niet opgewassen is op eigen terrein nog wel tegen vooraanstaande figuren in dezen Raad. We weten allen, dat zoowel in als buiten het leger militaire en parlementaire bekwaamheden al te vaak ten onrechte worden vereenzelvigd, en dat de bekwaamheid als militair wordt afgeme ten naar de resultaten in openbaar debat verkregen. En indien gezag ook het militaire niet berust op onderling vertrouwen, is het al dadelijk een van zijn hechtste pijlers kwijt, wat vooral in geval van oorlog een mogelijkheid, die wij militai ren steeds in het oog houden noodlottig zou kunnen worden. Parlementaire gaven zullen dus voor hem, die hier als regeerïngs- gemachtigde moet optreden, onontbeerlijk zijn. Blijft dus de taak van Regeeringsgemachtigde voor militaire za ken verbonden aan het legercommando, dan vrees ik, dat de keuze niet alleen moeilijker zal worden, maar dat daarbij de parlemen taire en niet in de eerste plaats de militaire bekwaamheden den doorslag zullen geven. Het gewichtige ambt van Legercommandant zou dan niet zijn weggelegd voor den officier, die in de eerste plaats als zóódanig uitblinkt, maar meer voor hem, die de gave des woordt bezit. Op die wijze mist men den waarborg, dat het legerbevel aan de meest competente hand is toevertrouwd. De omstandigheid, dat de huidige Legercommandant op zoo ge lukkige wijze de eigenschappen in zich vereenigt, die thans vóór de vervulling van dat ambt noodzakelijk zijn, mag er niet toe leiden, Mijnheer de Voorzitter, om het gevolgde stelsel te handhaven. En nu zie ik in de benoeming van een secretaris-generaal het middel om met dat stelsel te breken. Men zie dan in den secretaris-generaal niet in de eerste plaats de man, die den Legercommandant moet opvolgen, maar de man, die, als volkomen der zake kundig en competent, de oorlogsbe- grooting in den Volksraad zal hebben te verdedigen. Voor de keuze voor het legercommando kunnen dan, zooals tot nog toe, de mili taire bekwaamheden den doorslag blijven £even. Voldoet de secre taris-generaal aan dezen eisch, den is er geen enkele reden om hem niet tot die waardigheid te roepen. Voldoet hij daaraan echter in mindere mate dan een der andere opperofficieren, dan zal de keuze niet op hem mogen vallen. Voor het secretaris-generaal zal men dan in de eeste plaats moe ten omzien naar een goed en slagvaardig spreker. Of dat een militair zal moeten zijn, en zoo ja, van welken rang, is, gelijk ik in het licht heb gesteld, een kwestie, die alleen de Legercommandant kan beoordeelen. Ik ontveins mij geenszins, dat er bezwaren verbonden zijn aan het aanbevolen systeem. 968

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 62