Men moet wel met hart en ziel officier zijn en zijn beroep bo ven alles liefhebben, om op den duur de vele en velerlei teleurstel lingen te boven te komen, die den officier in zijn loopbaan niet worden bespaard. Mijnheer de Voorzitter! Het aanduiden van de oorzaken vaneen kwaal schept de gelegenheid haar te genezen, voor zoover het ver wijderen van die oorzaken binnen de machtssfeer is gelegen. Wellicht dat ik hier nog wel gelegenheid vind, om te trachten tot die genezing het mijne bij te dragen, door aan te geven, hoe ik mij haar in enkele opzichten denk Met het oog op den mij geschonken spreektijd kan ik daar nu niet verder op ingaan en ga ik over tot bespreking van den mate- riëelen kant van de kwaal. Het zou miskennen van de realiteit zijn, indien men de oogen zou willen sluiten voor het feit, dat de geprononceerd materialistische tendenzen van onzen tijd ook op het officierskorps vat hebben gekregen: een korps, dat er als geheel langen tijd van vrij heeft weten te blijven. Of die invloed meer op de ouderen dan op de jongeren, of omgekeerd, zich heeft doen gelden, kan hier buiten beschouwing blijven. Maar begrijpelijk is het, dat de uitingen van die materialistische stemming het sterkst worden vernomen in die kringen, die het moest den zwaren druk der buitengewone tijdsomstangdigheden ondergaan, d.z. de jongeren met hun lage, slechts langzaam opklimmende bezoldiging. Het is begrijpelijk, dat zij, met erkentelijkheid voor de in uitzicht gestelde salarisverbetering, niettemin uitroepen: dankbaar, doch niet voldaan! omdat zij niet kunnen, inzien waarom andere categorieën van ambtenaren, die in veel minder slechte geldelijke omstandigheden hebben verkeerd dan zij, eene salarisherziening verkregen met een belangrijk vroegeren datum van ingang. En zulks, niettegenstaande reeds lang te voren bij herhaling en met klem van redenen was betoogd, dat inzonderheid onder de luitenants een noodtoestand heerschte, die niet langer bestendigd kon worden en dat vooral spoedige tractementsverhooging urgent was gebleken. Een urgentie, reeds in 1918 van de Ministerstafel erkend. En in 1919 zijn de levensomstandigheden voor de kleine beurzen er toch zeker niet gemakkelijker op geworden. Het beroep op den toestand van's lands financiën, ter motiveering van den datum van ingang der nieuwe bezoldigingsregeling, moge op zijn plaats zijn geweest op het moment van indiening der voorstellen, dat beroep verloor aan kracht na bekendwording van de huidige begrootingscijfers. Ik hoop, dat mijn jongere kameraden, indien zij hooren of lezen, wat ik hier zeggen ga, daaraan geen aanstoot zullen nemen en er ook geen kleineering of kwetsing in zullen voelen, want dergelijke bedoelingen zijn mij volkomen vreemd. Ik draag hen daarvoor te veel achting en vooral te veel oprechte kameraadschap toe. Maar de waarheid mag niet worden verbloemd. 972

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 66