Nog daargelaten, dat het eenigszins zonderling is, om menschen, die den militaireii dienst hebben verlaten, niettemin eene effectieve plaats te doen innemen in de ranglijst van hen, die nog in dienst zijn, zoo komt het mij voor, dat een bevorderingsrecht, dat bij Koninklijk besluit is gewaarborgd, niet door eene algemeene order kan worden veronzijdigd. Bij den magazijnsdienst der intendance hebben we een geval van anderen aard. Sedert de in 1913 tot stand gekomen scheiding tusschen militaire administratie en intendance, is de dienst der magazijnen van klee ding en uitrusting gekomen bij de intendance. Het bij dien magazijnsdienst werkzame personeel behoort dan ook tot de intendance en staat onder de bevelen van den hoofdin tendant. De inspecteur der militaire administratie heeft uiteraard met dat personeel geenerlei bemoeienis, ook niet met hen, die den of ficiersrang bekleeden. Niettemin volgen de laatste niet de promotie van het dienstvak der intendance, waar zij volgens hun werkkring rechtens en feite lijk toe behooren, maar die der militaire administratie, omdat zij op grond van 113 der Iegerformatie nog steeds worden genoemd officieren-magazijnmeester der militaire administratie. Het gevolg daarvan is geweest, dat de jongste kapitein-magazijn meester bij dat dienstvak later tot dien rang werd bevorderd, dan in verband met de aanwezige vacature mogelijk zou zijn geweest. Ook dit is een toestand, waarin m.i. zonder eenig bezwaar ver andering ten goede zou kunnen worden gebracht. Ten slotte, Mijnheer de Voorzitter, wil ik de aandacht van den Regeeringsgemachtigde vestigen op onderafdeeling 705 en 705B van afdeeling VII der begrooting (departement der B. O. W.), waarbij positieverbeteringen zijn opgebracht voor opzichters en architecten bij den waterstaat en 's lands burgerlijke openbare werken. Daar de nog niet eens van kracht zijnde militaire bezoldigings- voorsteilen de traktementen van de architecten en opzichters-bur gerambtenaar bij de genie juist op gelijk peil hebben gebracht, met die der evengenoemde ambtenaren der B. O. W., is thans het even wicht alweer verbroken ten nadeele der burgerambtenaren bij de genie. Dit illustreert het nadeel van onvoldoend onderling overleg tus schen de verschillende departementen, waardoor de consequenties van een op zich zelf wellicht aanbevelenswaardigen maatregel niet altijd naar behooren worden overzien. Nu de bedoelde post op de begrooting der B. O. W. echter is goedgekeurd, bestaat er geen enkele redelijke grond om aan de genoemde burgerambtenaren der genie dezelfde verbeteringen te onthouden. Die verbeteringen omvatten de toekenning van eene toelage van 50 's maands onmiddellijk na het behalen van het getuigschrift voor architect aan opzichters en, als gevolg daarvan, verhooging van de aanvangswedde der architecten tot 500 's maands, met behoud van de beide aan de betrekking verbonden weddever- hoogingen van 100 's maands elk. 976

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 70