Ik geef den Regeeringsgemachtigde in overweging dezen post te
brengen op de aanvulling begiooting voor 1921.
De heer Tjipto Mangoenkoesoemo: Mijnheer de Voorzitter!
Geen Memorie van Antwoord heeft mij bij het doorlezen zooveel
genoegen gegeven, als die van het departement van oorlog, die
wij een paar dagen geleden in handen hebben gekregen Aan de
meeste bezwaren toch van den kant der Javanen, die 's konings
wapenrok dragen, is daarin tegemoet gekomen, resp. wordt in gemelde
Memorie toegegeven, dat de huidige toestanden wel voor verbetering
vatbaar zijn en aan die verbetering ernstig aandacht wordt geschonken
door het legerbestuur. Mij past dan ook een woord van dank hier
uit te spreken aan het adres van hen, die in het leger de leiding
in handen hebben.
Het spreekt vanzelf, dat, hoewel wij in het algemeen tevreden
zijn met het in het leger gevolgd beleid, desondanks hier en daar
aanmerkingen daarop te maken vallen, aanmerkingen/die men niet
beschouwen moet als afbrekende critiek zonder meer, doch gemaakt
met de bedoeling, dat het legerbestuur waar mogelijk de grieven
van de Indische militairen wegneme, opdat in dat leger een geest
heersche, die zijn betrouwbaarheid straks, als daarvan diensten moeten
worden gevergd, niet twijfelachtig doet zijn.
[Spreker bespreekt dan het onderwijs aan de kinderen der Inl.
militairen, waaraan z i. veel ontbreekt.
Voorts brengt hij de lijkbezorging der Inl. militairen ter sprake,
in het bijzonder de lijkopening en het verstrekken van wit katoen
aan overleden gezinsleden van Inl. militairen, waaronder hij ook
hun concubines wil begrijpen.]
De heer Cramer bespreekt de militaire rechtspraak, welke hij erg
verouderd vindt, hetgeen hij door voorbeelden toelicht. Hij bepleit
tevens clementie voor de militairen betrokken in de zaak der z.g.
soldatenraden. Verder brengt hij te sprake de zaak van den voor
zitter van den soldatenbond Heijndijk, wien verlof tot het bijwonen
van het congres der vakcentrale geweigerd zou zijn.
De heer Waworoentoe: Mijnheer de Voorzitter! Met enkele
korte woorden terugkomende op de laatste clausule van de rede van
ons geachte medelid, den heer Soselisa, n.l.
„dat de voormannen der Menadoneezen of Minahassers er toe
zullen medewerken, dat de Menadoneezen en Amboneezen door
eendrachtige samenwerking beide bevolkingsgroepen tot elkaar
brengen,"
wilde ik hier in deze vergadering openlijk verklaren, dat de heer
Laoh en ik zoowel in den Volksraad als daar buiten (de door
ons sedert 1918 gehouden redevoeringen onzer vereenigingen getui
gen er van), bij onze landgenooten in woorden en daden er op
hebben aangedrongen, dat de Minahassers of Menadoneezen in het
leger onze broeders n.l. de Amboneezen, Javanen, Sumatranen, Ti-
moreezen en alle militairen van anderen landaard, als goede wa
penbroeders beschouwen en er naar handelen, o a. door eendrach
tige samenwerking zoowel in als buiten den dienst.
977