Het is echter noodig dat ik ook hier nadrukkelijk verklaar, dat de Menadonees, die in militaren dienst treedt, zijn landaard niet wil verloochenen en „Menadonees-militair" genoemd wil blijven. De heerT eeuwen: Ik gevoel mij wel eenigszins beklemd om bij deze begrooting het woord te voeren. De heer Valkenburg: Dat overkomt U niet veel. De heer Teeuwen:na de standjes, die ons geacht militair medelid, de heer Oppermann, den Volksraad heeft gegeven op werkelijk verdienstelijke en echt militaire wijze. Ik hoop echter, dat de Volksraad dit gevoel niet van mij over nemen zal en blijven doorgaan op den weg, dien dit college tot dusver heeft ingeslagen. Er zijn menschen, die bekwaam zijn op een enkel gebied, maar een college, zooals wij hier hebben gevormd, moet toch ook zeggenschap hebben over verschillende zaken, want als wij hier een conclusie moet trekken uit de rede van den heer Oppermann, dan zou die conclusie moeten luiden, dat de Volksraad wel naar huis kan gaan. Mijnheer de Voorzitter! Ik kan bij de oorlogsbegrooting kort zijn, omdat ik anders in herhaling zou moeten treden, van wat ik in vorige zittingen reeds gezegd heb met betrekking tot de grondoor zaken van den in het leger, zooals U ziet Excellentie, altijd heer- schenden ontevreden geest. Dat deze geest er is, staat bij mij nog altijd vast. De aanwezigheid daarvan schijnt thans, hoewel nog niet zóó, dat krachtige en juiste bestrijding daarvan te verwachten is, door de Regeering te worden erkend. Ik meen dit te mogen afleiden uit de Memorie van Antwoord, waar dit stuk het volgende zegt: „Waar in de laatste jaren een gevoel van onrust en onte vredenheid en een neiging tot ongebondenheid in meerdere of mindere mate tot in bijna alle lagen der samenleving is door gedrongen, zijn ook de militairen daarvan uiteraad niet geheel vrij kunnen blijven". Wanneer het legerbestuur bij het doen van pogingen om de on tevredenheid weg te nemen zich naar de door de Regeering gedane uitspraak richt, dan twijfel ik niet aan den goeden uitslag. De stroom van nieuwe denkbeelden is ook dit land binnengegaan. Die stroom heeft niet alleen de burger- maar ook de militaire we reld beroerd, zoodat het van zelf sprekend is om zich aan al de nieuwigheden aan te passen, wil men botsingen tusschen het oude en het nieuwe met ernst voorkomen. Niet voldoende lijkt mij het treffen van voorzieningen en verbe teringen in het belang van den soldaat uitsluitend op materieel gebied, hoewel het ook gewaardeerd moet worden, waaraan ik in de afdeelingen bereids gevolg heb gegeven, en waarvan de Regee ring blijkens de Memorie van Antwoord met voldoening kennis genomen heeft. Willen de pogingen slagen, dan dient ook op ander gebied het legerbestuur vooruitstrevend te zijn. En dit nu laat tot mijn leedwezen hier en daar nog wat te wenschen over. 978

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 72