Ik zou b.v. zoo gaarne wenschen, dat Zijne Excellentie de leger- commandant op het gebied van het vereenigingswezen zijn oude en onderwetsche gedachten liet plaats maken voor de nieuwe denkbeel den, die daaromtrent thans in Indië heerschen De tweede stap in de goede richting zou daarmede dan gemaakt zijn. Naar het mij voorkomt speelt vrees hier nog altijd de eerste viool, vrees in het bijzonder voor de te Semarang gevestigde revo- lutionnair-socialistische personen. Als de toestanden zoo zijn, dat gesproken mag worden van de goede richting, waarin de Regeering denkt te gaan, dan bestaat voor een dergelijke vrees geen enkele grond. Ik heb wel eens gehoord, dat revolutionnair-socialistische personen niets en niemand vermogen te beïnvloeden, indien zij moe ten werken onder omstandigheden, die in orde zijn. In ieder geval taant hun invloed, naarmate de omstandigheden beter zijn. Het zal dan niet noodig zijn, dat de Regeering zich verschuilt achter het argument, dat zij vooral in den laatsten tijd zoo gaarne bezigt, met het doel blijkbaar om den weg naar haar exorbitane bevoegdheden te effenen; het argument, dat de menschen beschermd moeten wor den tegen den verderfelijken invloed van lieden, die actie voeren met het oogmerk om politieke doeleinden te bereiken. Dat in het leger nog oude en ouderwetsche denkbeelden gekoes terd worden, moge blijken uit een rekest van de nieuwe vereeni- ging Sarekat Ambon, dat mij op einde Mei hierheen werd nage zonden, een rekest, gericht tot den Volksraad, waarin o.m. geklaagd wordt, dat de vereeniging reeds op haren eersten propagandatocht naar Mageiang door de legerautoriteiten werd tegengewerkt door middel van een garnizoensorder, den militairen verbiedende om de propagandavergadering van bedoelde vereeniging, welke aan alle autoriteiten op behoorlijke wijze en tijdig bekend gemaakt was, te bezoeken. De vereeniging wil de kinderen van Ambon, burgers en militairen, tot elkander brengen, gaat daartoe op propaganda uit, deelt haar voornemen tot het houden van vergaderingen mede aan alien, zonder eenige uitzondering en ondervindt direct tegenwerking. Wat denkt men daarmede toch te bereiken? Niets anders, Mijnheer de Voorzitter, dan het opwekken van het verlangen om tot de vereeni ging toe te treden, met dit kwaad, dat men lid wordt zonder of met onvoldoende kennis van het doel der vereeniging, naderhand, als de tegenwerking sterker wordt, het bevorderen van de neiging om besloten bijeenkomsten te houden, en weer naderhand de be perking van het vergaderrecht, gepaard met de bedreiging gericht tot de personen met den verderfelijken invloed. Heiz.e fde liedje derhalve, dat we hier reeds meer dan eens hebben mogen hooren. En de nieuwe gedachte schrijdt voort ondanks alle tegenwerking, die op botsingen gericht schijnt te zijn. Mijnheer de Voorzitter! Hoewel het bestaan van een ontevreden geest ontkend werd, constateer ik met genoegen, dat de Regeering en het legerbestuur er op uit zijn om de grondoorzaken van de ontevredenheid, in de eerste plaats op materieel gebied, weg te nemen. 979 I. M. T. 63, 1920.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1920 | | pagina 73